Duitslands ‘representerende’ rol
Een paar maanden geleden debatteerden twee Tweede-Kamerleden in het televisieprogramma Buitenhof over de buitenlandse politiek van de regering-Schröder, die vorige week afscheid genomen heeft. Het waren de PvdA'er Timmermans en de CDA'er Eurlings - toevallig beiden Limburger.
Het was niet verrassend dat de eerste dat beleid van zijn Duitse partijgenoot verdedigde en de ander er kritiek op had. Wél verrassend vond ik wat Timmermans (die oud-diplomaat is) niet zei, nl. dat Schröder en zijn minister van Buitenlandse Zaken Fischer zich hartelijk weinig aantrokken van de kleine Europese partners, waaronder Nederland. Daar moet toch ook een Nederlandse sociaal-democraat zich niet gelukkig mee gevoeld hebben?
Dat was anders onder hun voorganger, Helmut Kohl, die zich er altijd van bewust was dat Duitsland negen buurlanden had en dat het dus een Duits belang was op zo goed mogelijke voet met alle te staan. Dit besef, dat niet bij fraaie woorden bleef, maakte voor hen de speciale band die Duitsland met Frankrijk had, gemakkelijker te aanvaarden.
Schröder en Fischer daarentegen richtten, na een korte beginperiode waarin zij Duitsland onafhankelijker van zijn Europese banden schenen te willen maken, hun blik bijna uitsluitend op Frankrijk, waarvan Schröder zich vrijwel een gijzelaar had gemaakt nadat hij, voornamelijk om electorale redenen, het bijna op een breuk met de Verenigde Staten had laten aankomen.
Daarbij had hij ook een voorliefde voor goede betrekkingen met Rusland en China. Met Poetin, die hij een ‘loepzuivere democraat’ noemde, verbond hem een soort Männerfreundschaft. Kortom, niet bepaald een beleid dat geschikt was om applaus aan de kleinere Europese partners te ontlokken. Zelfs de grote Poolse buurman voelde zich genegeerd.
Dat de intenties van Schröders opvolger, Angela Merkel, anders zijn kon al dadelijk blijken. Natuurlijk gold haar eerste bezoek president Chirac in Parijs een andere prioriteit zou de Franse partner onnodig voor het hoofd gestoten hebben, maar op dezelfde dag nog deed zij de EU en de NAVO in Brussel aan. Daarmee konden de kleinere partners en bondgenoten zich tenminste niet veronachtzaamd voelen.
In haar persconferentie samen met Chirac zei zij dat de staten in Midden- en Oost-Europa een belangrijke rol in Duitslands Europese politiek zouden blijven spelen. Daarin kan een desaveu gelezen worden van Chiracs uitval van een paar jaar geleden dat die landen, die zich niet bij Chiracs en Schröders kritiek op Amerika hadden willen aansluiten, beter hun mond hadden kunnen houden.
En Duitslands West-Europese partners? Gaan die nu ook weer een zekere rol in Duitslands Europese politiek spelen? Opmerkelijk was in elk geval dat de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, Frank-Walter Steinmeier, de dag daarna naar Den Haag reisde, waar hij een gesprek had met minister Bot.
Maar we moeten geen ho roepen voordat we over de brug zijn. Steinmeier was jarenlang Schröders rechterhand en wordt door deze min of meer gezien als de behoeder van zijn erfenis in de nieuwe regering. Bovendien zal Steinmeier voortdurend de hete adem van zijn partij, de SPD, in zijn nek voelen. Bij deze was immers Schröders buitenlands beleid vooral de anti-Amerikaanse pointe ervan populairder dan zijn binnenlandse beleid van hervormingen.
Op het ogenblik overheerst nog de euforie van de wittebroodsweken, maar daarachter schuilt wat het weekblad Der Spiegel de ‘koude vrede’ noemt tussen beide coalitiepartners ook op het gebied van de buitenlandse politiek. Veel impulsen om de Europese kar weer uit de modder te trekken mogen dan ook niet van de regering-Merkel verwacht worden te minder omdat de regering van Chirac, zonder welker medewerking zulke impulsen geen kans van slagen zouden hebben, letterlijk op haar laatste benen loopt.
In wezen is de nieuwe regering in Berlijn niet veel sterker. Van de boude hervormingsplannen die Merkel in de verkiezingscampagne in het vooruitzicht stelde, is niets terechtgekomen. De uitslag dwong haar tot samengaan met de SPD, die al aan het eind van haar hervormingslatijn was gekomen. Met enige overdrijving, maar niet helemaal ten onrechte wordt wel gezegd dat Merkel nu een SPD-programma moet uitvoeren.
Geen wonder dat het 190 bladzijden dikke programma waarop beide partijen overeenstemming hebben weten te bereiken door de Unternehmungsberater zoiets heet in het Nederlands consultant Roland Berger in de Süddeutsche Zeitung van 22 november, een ‘lappendeken van afzonderlijke maatregelen’ wordt genoemd. Veel dynamiek kan daar moeilijk van uitgaan.
Voor een nuchtere analyse van wat van het Duitsland van de Grosse Koalition verwacht kan worden, kan het geen kwaad in herinnering te roepen wat de Belgische industrieel André Leysen (Gevaert), die commissaris bij grote Duitse ondernemingen is geweest, kort na de verkiezingen van 18 september in De Standaard schreef onder het kopje ‘Het stabiele Duitsland behoort tot het verleden’.
In de eerste plaats noemde hij toen een grote coalitie ‘vermoedelijk de slechtste van alle uitwegen’, omdat binnen de regering er dan ‘een front zou ontstaan tussen de SPD, met als hulptroepen de vakbonden, en de CDU/CSU’, die ook al niet erg happig is op ingrijpende hervormingen die nodig zijn om de economie uit het slop te helpen.
Erger misschien is nog dat ‘de kiezer dan zijn frustraties zou opstapelen en de volgende keer geneigd zijn tegen de grote partijen te stemmen. Die verkiezingen worden dan nu reeds verknoeid. De tendens naar een onstabiel partijenlandschap zou nog versnellen.’
‘Met hun huidige mentaliteit, die meer op herverdeling rekent dan op prestatie, zullen de Duitsers het in de gemondialiseerde economie niet waarmaken.’ En Wat Europa betreft: ‘Bij de grote Europese landen is het bewustzijn van de toegenomen onderlinge afhankelijkheid zwakker dan bij de kleine, en de protectionistische verleiding blijft er nadrukkelijk aanwezig.’
Vergeten we niet dat ook Duitsland ‘een vrij corporatieve staat is, waar een beperkte groep regeringsleden, vakbondsleiders en industriëlen, buiten het parlement om, de richting pleegt aan te geven. Dat mag dan in het verleden niet zo slecht hebben gewerkt, in een democratisch bestel wordt zoiets niet meer aanvaard.’
Dat is de situatie waarmee de nieuwe Duitse regering te maken heeft en de buurlanden van Europa's grootste en machtigste land dus ook. Nog steeds heeft het woord van prof. H. Berkhof (die vóór en na de oorlog predikant in Duitsland was) zijn actualiteit niet verloren dat dit land ‘een merkwaardige “representerende” rol in Europa’ speelt in zoverre als het ‘de Europese problematiek het eerst doorleeft, met alle pijn daaraan verbonden’.
NRC Handelsblad van 01-12-2005, pagina 9