Democratie keert zich tegen zichzelf
‘Ministers niet bang voor Franse toestanden’, las ik vorige week in een krant. Het bleek om minister Remkes te gaan, die de kans dat in Nederlandse stadswijken op dezelfde schaal geweld uitbreekt als in de Franse voorsteden, ‘op korte termijn niet groot’ achtte.
Als je dat leest, dan denk je dat de zinspreuk van het Nederlandse wapen niet ‘Je maintiendrai’, maar beter ‘Het loopt zo'n vaart niet’ had kunnen luiden. Nee, dan hecht ik meer waarde aan wat Stef Blok in Trouw van 9 november zei: ‘We moeten ons zeker niet op de borst kloppen dat in Nederlandse achterstandswijken geen rellen zijn uitgebroken. Die kans is er wel degelijk.’ Wie is Stef Blok? Hij is het liberale Tweede-Kamerlid dat voorzitter was van een parlementaire commissie die vorig jaar een zeer genuanceerd rapport uitbracht over dertig jaar integratiebeleid van de overheid. Zoals gebruikelijk had de politiek haar oordeel al klaar voordat zij de kans had gehad het te lezen. Krantenkoppen waren voldoende om tot zo'n oordeel te komen. Het rapport leverde haar niet voldoende soundbites. Maar geleidelijk ontstond er schoorvoetend toch meer waardering, zodat wij nu gevoeglijk Stef Blok als autoriteit kunnen citeren.
Volgens Trouw vindt Blok ‘dat Frankrijk kansen op een geslaagde integratie binnen handbereik heeft gehad’. ‘Al binnen de jaren '50’, zo citeert het hem, ‘kwamen de immigranten uit Noord-Afrika, en ze spraken allemaal Frans. De uitgangspunten waren niet slecht. Maar in het Franse gelijkheidsdenken waren het gewoon Fransen en geen immigranten. Een integratiebeleid is nooit gevoerd. De mensen werden in hun eigen wijken gewoon aan hun lot overgelaten’.
Inderdaad: het onaantastbare ideaal van de Franse Revolutie van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’, een ideaal dat blind is voor verschillen van cultuur, godsdienst en herkomst, is nog enigszins handelbaar zolang het om het integreren van kleine groepen gaat. Maar zodra zij boven een zeker percentage van de bevolking uitkomen, wordt hun aanpassing steeds moeilijker of het land in kwestie het Franse model van assimilatie volgt dan wel dat van de multiculturele samenleving.
‘Beide modellen mogen in theoretische oppositie tot elkaar staan’, schrijft Philip Stephens in de Financial Times van 15 november, ‘in de praktijk hebben de Britse en Franse modellen hetzelfde probleem gebaard: de economische en sociale isolatie van immigranten. De vervreemding van tweede- en derde-generatie moslims in beide landen heeft veel meer te maken met de realiteiten van hun leven dan met de voor- of nadelen van multiculturalisme en assimilatie’.
Beide modellen hebben nòg iets gemeen: ze gaan uit van een democratische conceptie, maar blijkbaar kan de democratie zich op een goed ogenblik tegen zichzelf keren. Dat is overigens niet de enige paradoxale of dialectische ontwikkeling die we zich voor onze ogen zien voltrekken. Ook de voorsteden met hun torenflats, die eens gedacht waren als ideale woongemeenschappen, blijken no-go area's, waar de wetteloosheid en de haat jegens het gezag broeien en uitbarsten.
Het merkwaardige is dat, van de grote Franse steden, Marseille tot dusver de enige is die geweld bespaard is gebleven. Waarom? Omdat de stad omringd is door bergen en de zee, zodat aan de randen geen plaats was voor torenflats waarin de immigranten opgeborgen konden worden. Die flats zijn daar midden in de stad gebouwd, wat een fysieke en psychologische integratie vergemakkelijkte. De natuur bleek sterker dan alle leer of planning.
Bij de ontwikkeling van die grootstedelijke voorsteden is het denken van de architect Le Corbusier (1887-1965) baanbrekend geweest. Hoewel zelf Zwitser, was hij ‘exponent van het Franse rationalisme dat de mens en de maatschappij als maakbare entiteit opvat’, aldus de cultuurfilosoof Johan Sanctorum in De Standaard van 10/11 november.
‘Nu pas’, zo gaat hij verder, ‘begint men zich het destructieve, cryptofascistische karakter van dat “modernisme” te realiseren. [...] De wortel van het geweld in de Franse banlieue is biologisch, instinctief en ruimtelijk. Daarom zal wat sociaal oplapwerk niet volstaan. [...] Het Frankrijk van de Académie Française en het Centre Pompidou zal dus wat bescheidener moeten worden: de cultuur van de Parijse Rive Gauche is niet die van Clichy-sous-Bois’ (ook wel Clichy-sous-Jungle genoemd). Zoals de cultuur van de meestal progressieve grachtengordel niet die van de Bijlmer is.
Nee, dan zijn ‘krottenwijken eigenlijk nog te verkiezen boven de woonkazernes: ze ontstaan organisch, via het rondscharrelen en sprokkelen, er ontstaan spontane grenzen en afspraken’, zo besluit Sanctorum. Het weerspreekt onze zin voor fysieke en administratieve netheid (en stelt ons in onze angst voor de chaos zeker niet gerust), maar misschien zit er iets in deze liberale (of anarchistische?) filosofie.
Maar er is een ander aspect aan die ‘Franse toestanden’, dat nog niet zo'n aandacht heeft gekregen zeker niet wanneer ze geprojecteerd worden op andere landen. Wie zijn de eerste slachtoffers ervan? Niet de rives gauches of grachtengordels van de grote steden. Die leven en theoretiseren rustig verder. Ook niet de meer welvarende wijken, waar nauwelijks allochtonen wonen.
Het zijn de poor whites in of bij die randsteden die de eerste slachtoffers zijn. Het zijn hun winkels en auto's die in brand gestoken worden. En tot wie keren zij zich in hun nood? Niet tot de gevestigde partijen, die hen in hun ogen in de steek gelaten hebben (dat geldt zowel voor de linkse als de conservatieve). Zij zien geen andere kans dan Le Pen of Flip de Winter. Nederland heeft zijn eigen variant al gehad: Pim Fortuyn. Er is dus geen reden om zelfgenoegzaam te zeggen: It can't happen here.
Een laatste opmerking: Stef Blok sprak in zijn interview met Trouw van ‘achterstandswijken’. Die benaming noemde ik in mijn artikel van 3 november een ‘eufemisme’. Waarom? Omdat er de hoop, verwachting of belofte in besloten ligt dat die achterstand ingehaald zal worden. Weer een progressieve illusie, die door de werkelijkheid gelogenstraft is. Maar ja, hoop doet leven.
NRC Handelsblad van 17-11-2005, pagina 9