Emotie of pseudo-emotie?
Amsterdam is wel mijn geboorte-, maar al jarenlang niet meer mijn woonplaats. Daaraan is het waarschijnlijk toe te schrijven dat ik moeite had (en nog heb) de emoties na te voelen die de moord op Theo van Gogh, nu een jaar geleden, losmaakten.
Natuurlijk, moord is in een rechtsstaat nooit goed te praten - en zeker niet wanneer hij op zo'n beestachtige manier voltrokken wordt als bij Van Gogh is gebeurd. Daarbij vergeleken was de moord op Pim Fortuyn, drieënhalf jaar geleden, bijna een klinische operatie. Maar omdat ik de slachtoffers niet persoonlijk gekend had, bleven mijn emoties binnen de perken.
Eerlijk gezegd, was Theo van Gogh nauwelijks meer dan een naam voor mij, zoals Herman Brood dat was, wiens spectaculaire zelfmoord, een paar jaar geleden, ook golven van emotie ontketende. Ongetwijfeld waren die emoties op dat ogenblik oprecht, maar het voor mij interessante is dat ze tegenwoordig ook getoond worden, om niet te zeggen: moeten worden.
Vroeger was het elkaar omhelsd houden iets wat aan de nabestaanden voorbehouden was en dan niet vreemd gevonden werd. Anderen pinkten op z'n hoogst een traan weg of haalden steels een zakdoek tevoorschijn. Bescheiden, ingetogen gebaren. Maar nu lijkt het haast plicht je verdriet openlijk te vertonen - ook (of misschien juist) voor mensen die slechts in losse (of helemaal geen relatie) stonden tot de dode.
Het is waarschijnlijk heel kil van mij, maar ik kan de gedachte niet van mij afzetten dat dit vertoon iets te maken heeft met onze televisiecultuur. Alles wordt vertoond: van het leed der nabestaanden tot de doodsstrijd van een kind dat langzaam in een modderstroom omkomt (de onthoofding van gijzelaars door terroristen nog net niet). Ontzetting als reactie is de norm geworden, en daaraan is het correct zich aan te passen.
Zeker, in zuidelijker beschavingen was openlijk rouwbetoon ook in het pretelevisietijdperk de norm. In nog zuidelijker landen kunnen zelfs weeklaagsters gehuurd worden die de baar vergezellen. Maar in noordelijker streken, waaronder Nederland, werd tot niet zo lang geleden respect getoond door zwijgen en zelfbeheersing. Er is kennelijk sprake van een culturele omslag. Weinig zijn de televisiekanalen en kranten die daar niet inspringen en daardoor het fenomeen versterken.
Maar laten we hier niet denigrerend over doen. Een veertig jaar geleden schreef het echtpaar Mitscherlich een boek over Die Unfähigkeit zu trauern (in Nederlandse vertaling: Het onvermogen om te rouwen), dat zich overigens met een typisch Duits fenomeen bezighield. Nu kunnen we beter spreken van een behoefte, zo niet noodzaak, te rouwen.
Hoe diep dat rouwproces gaat en hoe lang het duurt, is de vraag. Na de plotselinge dood van prinses Diana in 1997 barstte in het om zijn zelfbeheersing zo geroemde Engeland een orgie van rouw uit, die even het koninklijk huis leek te doen wankelen. Wat is er nu van over? Haar graf wordt niet door de horden bezocht waarop haar broer, op wiens landgoed het ligt, kennelijk gehoopt had. En de herdenking van de moord op Van Gogh gisteren was slecht bezocht, het debat 's avonds ongeïnspireerd.
In zijn laatste boek, Our culture, what's left of it, betreurt Richard Dalrymple het dat ‘de Britten, onder de invloed van de massamedia, die eisen dat iedereen van zijn emoties en pseudo-emoties geen moordkuil maakt, hun bewonderenswaardige eigenschappen - stoïcisme, zelfrelativering en hun gevoel voor ironie - hebben verloren en andere hebben verworven die slechts verachting waard zijn’. Geldt dit ook, mutatis mutandis, voor Nederland?
De schrijver van de recensie in de Times Literary Supplement van 28 oktober, waaraan ik dit ontleen, geeft Dalrymple gelijk, maar vraagt: ‘waar denkt hij dat de commerciële exploitatie van emotioneel extremisme vandaan komt?’ Zijn antwoord luidt: ‘zeker bij het agressieve, onterende spektakel van gillende pseudo-emotie dat we op de Amerikaanse televisie te zien krijgen’ en aan welks invloed niemand, pro- of anti-Amerikaans, zich kan onttrekken.
Dit pseudo-emotionalisme mag van Amerika afkomstig zijn, het gaat er in Europa in als koek. Laten we de Amerikanen er dus niet al te veel de schuld van geven. Het is ook deel geworden van de Europese massacultuur. Onderdeel daarvan is, volgens Dalrymple, de ‘hug-and-confess-culture’, de gewoonte iedereen te zoenen (liefst drie keer) en, gevraagd of ongevraagd, met confidenties voor de dag te komen.
Dalrymple (het pseudoniem van een arts die in Birminghams achterstandswijken - wat een eufemisme! - werkt) acht deze cultuur typisch voor de Britse onderklasse, die niet noodzakelijkerwijs arm hoeft te zijn (ze gaat wél naar de Costa Brava) en wijst de ‘progressieve intelligentsia, ogenschijnlijk mededogend, in feite onverschillig, als hoofdschuldige van de ontsporing van de onderkant’ aan.
‘Haar cultus van het slachtofferschap, haar gepsychologiseer en deterministische theorieën over criminaliteit hebben de nakomelingen van de Britse arbeidersklasse van elke moraal beroofd en daarmee ontmenselijkt’, aldus vat H.J. Schoo in zijn bespreking van Dalrymples boek in de Volkskrant van 21 oktober zijn these samen. Het zijn die mensen, in Nederland overigens niet beperkt tot de nakomelingen van de arbeidersklasse, die op de lijst Pim Fortuyn stemden. De verzorgingsstaat als boemerang.
Maar Dalrymple gaat verder. Zelf geen belijdend christen, meent hij toch dat de secularisatie er ook veel mee te maken heeft: ‘Het seculaire surrogaat (voor het godsdienstig geloof) - het geloof dat 's mensen vervolmaking op aarde te bereiken is door zijn keuze van (onmiddellijk vervulbare) behoeften eindeloos uit te breiden - is niet alleen, bij vergelijking, pover en kaal, maar ook veel minder realistisch in zijn begrip van de menselijke natuur.’
Natuurlijk zou het niet alleen onbillijk, maar domweg onjuist zijn Theo van Gogh tot die cultuur te rekenen. Zijn films waren, voorzover ik begrepen heb, niet bepaald voer voor de onderklasse. Het gaat er alleen maar om dat zo'n gebeurtenis als de moord op hem niet alleen gevoelens losmaakt die de multiculturele samenleving (voorzover die bestaat) bedreigen, maar ook uiting zijn van een behoefte aan openlijk rouwbetoon - een behoefte die elke aanleiding schijnt aan te grijpen om zich te bevredigen. Bij de dood van André Hazes hebben we dat ook gezien.
Iemand in mijn naaste omgeving overweegt in haar overlijdensannonce te laten zetten: ‘Zij hield van bloemen. Daarom liever geen bloemen.’ Zij behoort nog tot een cultuur die niet elk graf of elke plaats des onheils bedelft onder bloemen (meestal in cellofaan verpakt), kaartjes met boodschappen en knuffels.
NRC Handelsblad van 03-11-2005, pagina 9