Een bakermat der democratie
Wat is de bakermat van de moderne democratie in Europa (het antieke Griekenland laten we even buiten beschouwing)? Frankrijk is erin geslaagd velen (en in de eerste plaats zichzelf) te doen geloven dat die democratie ingeluid is door de Franse Revolutie van 1789 - nadat natuurlijk het terrein voorbereid was door Franse denkers als Montesquieu en Rousseau.
In Trouw van 13 juli herinnert Casper van Dongen, predikant in Den Haag, eraan dat er een oudere stroming was die de democratie in Europa, en met name in Nederland heeft beïnvloed. Die stroming was het calvinisme (hoewel zijn naamgever, Jean Calvin, uit Frankrijk kwam).
In de door Calvijn geïnspireerde kerken - en er waren (en zijn) er vele: van uiterst rechtzinnig tot uiterst vrijzinnig - kiezen de lidmaten ouderlingen en diakenen en - zij het ingewikkelder - ook predikanten. Dat is de oudste vorm van democratie in Europa - ontstaan in een tijd dat die als politiek concept nog helemaal niet bestond.
In Nederland was die kerkelijke democratie eigenlijk nog niet eens de oudste. Zij vond hier in de waterschappen, waarvan de ingelanden zich verenigden tot het aanleggen en beschermen van zee- en rivierdijken, een reeds actieve en succesrijke vorm van democratie. En ook een vruchtbare voedingsbodem, want het is een sprookje dat het calvinisme zo goed aansloot bij een reeds bestaande volksaard (sowieso een ongrijpbaar begrip).
Hoe dan ook, ‘generaties Nederlanders - tot op heden tienduizenden gekozen ambtsdragers, die tot in de kleinste dorpen keurig na vier jaar aftreden (en soms worden herkozen) - zijn gepokt en gemazeld in deze oervorm van democratie, die vanaf de basis werkt’, aldus Van Dongen. Het is de vraag of het grotendeels onkerkelijke Nederland, dat bovendien zijn eigen historie vergeten is, dit eigenlijk wel weet.
In het buitenland, afgezien van een paar Britse historici, hoeven we die kennis van de Nederlandse geschiedenis al helemaal niet te verwachten. Daarom was het een verrassing dat vorig najaar uitgerekend een Franse filosofe, Blandine Kriegel, op een van de door Balkenende geïnspireerde conferenties over Europese waarden een ‘oude schuld’ afloste door te erkennen wat de Franse Republiek schuldig is aan wat zij noemde de ‘republiek der geuzen’.
‘Niemand’, zei zij met zekere overdrijving, ‘zal betwisten dat de Hollandse republiek’ - ook een historisch betwistbare term - ‘chronologisch voorafging’ aan de Franse. De ‘Hollandse republiek’ dateert van 1579. Dat is 210 jaar eerder dan de Franse Revolutie van 1789. Een genereuze geste van een Franse intellectueel.
Kriegel noemt niet de waterschappen en het calvinistische kerkbestuur als originele vormen van Nederlandse democratie, die hun stempel zouden drukken op de latere politieke democratie. Zij is, als filosofe, vooral geïnteresseerd in de intellectuele wortels van die politieke democratie. Daarin hebben Franse denkers meer uitgeblonken dan Nederlandse - hoewel zij veel aandacht besteedt aan Spinoza.
Zij verdoezelt ook niet het ‘fundamentele verschil’ dat de Nederlandse conceptie van vrijheid scheidt van de Franse. Kort gezegd: ‘in de Hollandse republiek is de vrijheid van godsdienst gegrond op de vrijheid van geweten, in de Franse op de neutraliteit van de staat. De ene conceptie vertrouwt meer op de individu, de andere op de staat.’
Ook ‘heeft de Hollandse republiek met kracht gekozen voor het stelsel van scheiding der machten, terwijl de Franse republiek, met niet minder kracht, zich altijd heeft gehouden aan de doctrine van de soevereiniteit’, waarvan ‘het doel de politieke eenheid is in naam van het gemene goed en het algemeen belang, die oorspronkelijk door de monarch werd belichaamd, maar op den duur aan het volk werd toevertrouwd’.
Dat is inderdaad een kardinaal verschil, dat te weinig wordt onderkend - hetzij uit beleefdheid hetzij uit een soort oecumenische gezindheid. Zeer globaal kan gezegd worden dat de Nederlandse democratie, van begin af aan, eerder horizontaal gestructureerd is, terwijl in de Franse democratie het verticalisme, met het daaraan inherente centralisme, overheersend was.
Dat verticalisme werd niet doorbroken in tijden dat de soevereiniteit lag bij het volk, in de vorm van de Conventie van 1792 en haar opvolgers, en zeker niet wanneer een meer bonapartistisch regime heerste (hoewel het interessant is dat de Gaulle in 1969 aftrad, nadat het volk bij referendum een voorstel tot decentralisatie van de staatsinrichting had verworpen).
Aan deze wezenlijke verschillen in opvatting over wat democratie is herinnerd te hebben - verschillen die zich zeker ook in de toekomst nog zullen doen voelen, wanneer het weer over een Europese ‘grondwet’ gaat - is de verdienste van Kriegels referaat. De merkwaardige ideeën over de Nederlandse geschiedenis waarvan zij zo nu en dan blijk geeft - twee werden terloops al genoemd - moeten haar vergeven worden, maar zijn te curieus om niet even vermeld te worden.
Zo zegt zij dat de ‘Hollandse republiek verlopen (périmée) is na het falen van de gebroeders De Witt (in 1672) om de Franse invasie (onder Lodewijk XIV) tegen te houden en dat een meer klassieke monarchie in 1702 is hersteld na de verdwijning van de republiek’.
Zeker, stadhouder Willem III, die na moord op de De Witten een eind maakte aan het eerste stadhouderloze tijdperk, had, zoals de meeste stadhouders, monarchale aspiraties, maar dat is iets anders dan monarchale macht (die hij in Engeland had). Trouwens, hij stierf in 1702, en toen begon juist het tweede stadhouderloze tijdperk, het tegendeel van de monarchie dus, die Kriegel in dat jaar hersteld ziet.
Elders spreekt zij over de Bataafse republiek (1795-1806), die Napoleon en Hortense de Beauharnais ‘dierbaar’ zou zijn geweest. Nu, Napoleon hield zo veel van die republiek dat hij haar afschafte om er eerst het koninkrijk Holland van te maken en haar tenslotte helemaal bij Frankrijk in te lijven.
En wie was Hortense de Beauharnais? Zij was Napoleons stiefdochter, die hij dwong met zijn broer Lodewijk te trouwen. Deze werd koning van Holland, maar zij vond dit land zo vreselijk dat zij de meeste tijd in Franse badplaatsen verbleef. Napoleon, dat is waar, had enkele Nederlandse favorieten, bijv. generaal Van Hogendorp en admiraal Verhuell (die een van Hortenses minnaars was - zó ver ging haar afkeer van ons land nu ook weer niet).
NRC Handelsblad van 21-07-2005, pagina 7