De nacht van Gethsémane
Wie, zoals Willem Jan Otten, dichter, essayist en (toneel)-schrijver is en bovendien dit jaar de Libris Literatuurprijs heeft gewonnen, ben ik geneigd bij voorbaat met eerbied te benaderen. Betaamt het mij wel een paar kritische kanttekeningen te maken naast zijn essay over Pascal in het julinummer van M, het maandblad van deze krant?
Willem Jan Otten is kennelijk ook een grotere kenner van deze Franse wijgeer dan ik ben. Niettemin deed één citaat in dit essay bij mij enige vragen rijzen. Het is dit citaat: ‘Jezus zal tot het einde van de wereld met de dood worstelen. Gedurende die tijd mag er niet geslapen worden.’
Otten voegt daaraan toe: ‘Maar de mensen slapen, zelfs Pascal.’ Bewijsvoering ontbreekt. Wat Pascal betreft lijkt mij het tegendeel eerder waar. In zijn korte leven (1623-1662) is hij bijna geen dag zonder hevige pijnen geweest, en zijn werken getuigen van één voortdurende worsteling en een voortdurende waakzaamheid.
Maar wat ook ontbreekt - en dat is veel belangrijker - is een verwijzing naar de bijbeltekst waar Jezus' worsteling met de dood (agonie, zegt Pascal) beschreven wordt. Dat is toch wel nodig, vooral in een tijd waarin steeds minder mensen enige notie hebben van wat er in de bijbel staat. Zonder zo'n verwijzing komt dit citaat als 't ware in de lucht te hangen.
Welnu, Pascal verwijst kennelijk naar de nacht die Jezus vóór zijn verraad en gevangenneming doorbrengt in de tuin van Gethsémane. Hij neemt zijn discipelen mee en vraagt hun wakker te blijven, terwijl hij in doodsnood tot God bidt: ‘Vader, indien gij wilt, neem deze beker van mij weg; doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede.’
Maar terwijl Jezus in doodsstrijd is, vallen zijn discipelen in slaap. Tweemaal wekt hij hen, maar tweemaal vallen zij weer in slaap. Het is vooral Petrus die in de desbetreffende bijbelteksten genoemd wordt. Tot hem zegt Jezus: ‘Simon (de eigenlijke naam van Petrus), slaapt gij? Waart gij niet bij machte één uur te waken?’
Op deze scène doelt het door Otten gegeven citaat van Pascal. Het is nauwelijks aan te nemen dat Otten dit niet weet, maar als hij aanneemt dat zijn lezers de verwijzing naar Gethsémane niet nodig hebben omdat zij zo vanzelfsprekend is, dan overschat hij toch, vrees ik, de bijbelkennis van velen hunner. Wat moeten zij met dit citaat zonder die verwijzing?
Maar het citaat wordt nog interessanter als wij weten dat Jezus uitgerekend Petrus, die sliep terwijl hij in doodsstrijd was en die hem, nog diezelfde nacht, driemaal zou verloochenen, tot zijn stedehouder op aarde uitroept: ‘Ik zeg u dat gij Petrus zijt, en op deze petra (= rots) zal ik mijn gemeente bouwen.’
Met andere woorden: de man die op een kritiek ogenblik in Jezus' leven meermalen gefaald heeft, werd toch Jezus' stedehouder op aarde en, volgens rooms-katholieke opvatting, de eerste paus. Hoe kan dat theologisch verklaard worden? Otten doet daar in elk geval geen poging toe, maar hij had zich al van die taak vrijgesteld door zelfs niet te verwijzen naar Gethsémane.
Wie een niet-theologische verklaring geeft van Pascals citaat is de Russische wijsgeer Leo Sjestov (eigenlijk: Ljev Isakovitsj Sjwarzmann). In een essay getiteld ‘De macht van Gethsémane: de filosofie van Pascal’ schrijft hij dat de latere jaren van Pascals leven ‘een ononderbroken martelende strijd tegen de wereld en Rome’ waren. Ja, tegen het gericht van Rome ging hij direct in beroep bij Jezus; dus tegen de slapende kerk, bij de worstelende Jezus.
‘Vandaar de zo raadselachtige paradoxaliteit van Pascals filosofie, van zijn levensbegrip: dat wat de mensen gewoonlijk geruststelt, wekt in hem de allergrootste onrust, en omgekeerd: dat wat de mensen het meest vrezen doet in hem grote verwachtingen geboren worden.’
Pascals filosofie is dus allerminst ‘mensvriendelijk’: ‘de mensen hebben iets “positiefs” nodig, de mensen hebben behoefte aan iets beslissends, iets geruststellends’, en dat geeft hun Pascal niet. Maar dat geeft hun Jezus, die tot het einde der wereld in doodsstrijd zal zijn, evenmin. Dat geven hun de slapende Petrus en zijn kerk wél.
Hier naderen wij die andere Russische denker, Dostojevski, die, in zijn gelijknamige novelle, zijn Groot-Inquisiteur de weergekeerde Christus laat bezweren weer heen te gaan, omdat de eisen die zijn leer de mensen stelt, te zwaar zijn voor die zwakke schepselen, terwijl de kerk daarentegen ook de zwakken liefheeft en hen verlost van ‘die verschrikkelijke opgave die hun zoveel last had bezorgd’.
Hoe is dat te verzoenen met de Jezus die de slapende en hem verloochenende Petrus tot zijn stedehouder benoemt? Dat kan alleen wanneer we aannemen dat die benoeming tot stedehouder een latere inlassing in de oorspronkelijke tekst is, een inlassing ter meerdere glorie, niet van Jezus, maar van de kerk.
Eén ding moet mij nog van het hart. In zijn essay heeft Otten het terloops over de lange lappen tekst van Pascal waarin woorden als ‘grace’ en ‘sin’ staan. Ik maak daaruit op dat Otten Pascal in het Engels gelezen heeft. Dat neem ik hem niet kwalijk: als 53-jarige behoort hij tot een generatie die geen Frans op school heeft gehad of althans onvoldoende om Frans zelfs te kunnen lezen.
Maar waarom dan in het Engels? Hij zegt zelf dat er een mooie Nederlandse vertaling van Pacals Pensées bestaat, en daarin worden ongetwijfeld de goede Nederlandse woorden ‘zonde’ en ‘genade’ gebruikt. Overigens een nieuwe aanwijzing dat Nederland zich intellectueel en cultureel aan het isoleren is van zijn naaste omgeving, want met Duitse teksten moet je ook niet meer komen aanzetten.
NRC Handelsblad van 14-07-2005, pagina 7