‘De Europeaan bestaat niet’
Vele jaren geleden heb ik eens een boek van de Britse historicus Christopher Dawson over Europa besproken. Wat ik me ervan herinner is, dat het één lied van heimwee naar het middeleeuwse Europa was, toen er nog maar één godsdienst, de rooms-katholieke, beleden werd en de elites in één taal, het Latijn, met elkaar communiceerden.
Die herinnering klopt met wat de Winkler Prins over hem schrijft: ‘Zijn werken houden een oproep in tot Europa zich te bezinnen op zijn christelijk verleden en zich door de grote ideeën van het christendom naar een nieuwe toekomst te laten geleiden.’ Het verbaasde mij dan ook niet te lezen dat hij op 25-jarige leeftijd rooms-katholiek was geworden.
En die bespreking van mij? Daarvan herinner ik me alleen vagelijk dat ik vond dat Dawson helemaal geen rekening hield met het schisma dat de Reformatie in Europa had veroorzaakt - een schisma waarvan de gevolgen zich ook nog in het nu grotendeels geseculariseerde Europa lieten voelen.
Boven mijn bespreking had ik deze kop gezet: ‘Europa bestaat niet.’ Nu, dat viel niet in goede aarde bij mijn adjunct-hoofdredacteur (en latere hoofdredacteur), die een vurige ‘Europeaan’ was, zij het zeker niet van rooms-katholieke, maar van liberale stempel. Maar juist als goed liberaal greep hij niet in.
Die kop - en de bespreking zelf waarschijnlijk ook - bevatte dus een betwiste waarheid, maar wie schetst mijn verrassing toen ik vele jaren later, en wel in het wetenschapskatern van deze krant van zaterdag 25 juni jl., boven een paginavullend artikel de grote kop zag staan: ‘De Europeaan bestaat niet.’ Is er dan toch nog gerechtigheid in deze wereld?
In dit artikel vat Kees Versteegh het resultaat samen van een onderzoek van de Universiteit van Tilburg over de - en ik citeer nu het artikel - ‘zeer uiteenlopende opvattingen van Europeanen uit 33 landen ten aanzien van godsdienst, opvoeding, werk, familie, tijd, politiek en Europa’.
Nog enkele citaten uit dit samenvattende artikel: ‘Van de bijna 40.000 ondervraagde burgers in 33 landen blijken slechts vijf procent zich Europeaan te voelen.’ ‘Europa is alleen geaccepteerd op een instrumentele en utilitaire manier; er bestaat geen emotionele of affectieve aantrekkingskracht.’
En: ‘terwijl in de Middeleeuwen het christendom het dominante waardensysteem van Europa had gevormd’, is er een vijfhonderd jaar later geen ‘nieuw samenhangend patroon, bijvoorbeeld een seculier, postmaterialistisch waardenstelsel’ voor in de plaats gekomen. Er is ‘eerder sprake van versplintering van waardenstelsels’.
Uit een soortgelijk artikel in de Volkskrant citeer ik: ‘De onderzoekers concluderen dat Europa als culturele eenheid niet bestaat.’ Weliswaar ontwikkelen alle landen zich in ‘moderne’ richting, maar elk land heeft zijn eigen tempo en zijn eigen patroon.’ ‘Wie de cijfers tot zich laat doordringen, is niet verbaasd dat de Europese integratie stagneert.’
‘Is dat erg?’, vraagt prof. W. Arts, die als socioloog bij het onderzoek betrokken was. Hij beantwoordt die vraag zelf: ‘Niet als je de Europese Unie primair beschouwt als een gemeenschappelijke markt. Wél als je van Europa een wereldmacht wilt maken, die ook politieke en militaire betekenis heeft. In dat geval moeten de burgers zich sterker met Europa identificeren.’ En dat doen ze niet, zoals gebleken is uit het Franse en het Nederlandse nee.
Het zou frivool zijn te smalen over een onderzoek dat ontdekt wat iemand met een beetje kennis van de geschiedenis, die zich niet laat leiden door wensdenken, al veel eerder had kunnen vertellen. Wat zo iemand beweert kan gemakkelijk genegeerd worden, het resultaat van zo'n onderzoek moeilijker. Ik heb alleen bezwaar tegen de titel waaronder de resultaten ervan zijn verschenen: Atlas of European Values. Het onderzoek toont juist aan dat er geen Europese waarden bestaan, wél waarden in Europa.
Dat bezwaar gold ook de conferenties over ‘Europese waarden’ die vorig najaar op instigatie van premier Balkenende zijn gehouden. Je komt onvermijdelijk terecht in een soort euroblaba, die het Tilburgse onderzoek gelukkig doorprikt. Mij doen die conferenties erg denken aan de conferenties die vlak na de oorlog - nog voordat de Europese integratie was begonnen - vooral in Zwitserland, het vrijwel enige land dat de oorlog ongeschonden was doorgekomen, werden gehouden.
Die conferenties werden toen sterk overheerst door Franse intellectuelen, die zich niet geremd voelden door een volslagen onwetendheid omtrent (en gebrek aan belangstelling voor) de rest van Europa (als er al Duitsers aan mee mochten doen, dan hielden die zich, zo kort na Hitler, diplomatiek koest). Een deelnemer kon de indruk krijgen alsof de Europese geest van Frans fabrikaat was.
Uit het verslag van een zo'n conferentie, in 1946 in Genève gehouden - dat verslag kwam mij onlangs onder ogen - blijkt dat één Nederlander daartegen in opstand kwam. Die Nederlander was ene ‘M. Reininck’. Dat kan niemand anders zijn geweest dan mr. H.J. Reinink, toen secretaris-generaal van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en later directeur-generaal voor de culturele betrekkingen met het buitenland.
We horen allemaal over Paul Valéry en André Gide, zei hij, het is alsof er nooit een Kafka of Berdjajev, Ortega y Gasset of Ferrero, Priestley, Huxley en, wat de Nederlanders betreft, Huizinga of Jacques de Kadt hebben bestaan. (Van Huizinga's Herfsttij der Middeleeuwen en In de schaduwen van morgen kwamen de - overigens slecht verkochte - Franse vertalingen vele jaren na de Engelse, Duitse en andere.)
Maar Reinink ging nog verder: ‘De westerse cultuur zal niet verloren gaan als Frankrijk en Engeland haar niet meer zouden leiden, evenmin als zij verloren is gegaan toen Portugal, Spanje en Nederland ophielden dominerende naties te zijn. Wij kunnen onze Europese cultuur’ - daar geloofde Reinink blijkbaar nog in - ‘niet straffeloos van die van de rest van de wereld scheiden.’
Dit was vloeken in de toen nog zeer romantische ‘Europese’ kerk, waarvan de Nederlander Henk Brugmans, stichter van het Europacollege te Brugge (en, niet toevallig, ook een bekeerling tot het rooms-katholicisme), een representant was. Reinink was nuchterder en keerde zich, getrouw aan een Nederlandse traditie, tegen het Franse cultuurimperialisme. Hij zou (hij overleed in 1979) waarschijnlijk met instemming kennis hebben genomen van de resultaten van het Tilburgse onderzoek.
NRC Handelsblad van 30-06-2005, pagina 9