Op drift
Na het Franse nee maakte het weinig meer uit hoe Nederland, drie dagen later, zou stemmen. Dat was, zoals Tweede-Kamervoorzitter Weisglas zei, een ‘theoretische exercitie’ geworden. Het Franse nee had het grondwettelijke verdrag feitelijk om zeep gebracht. Een Nederlands ja zou daar niets aan veranderd hebben ondanks alle grote woorden als ‘Frankrijk een lesje leren’. Maar het is een Nederlands nee geworden (met nog grotere meerderheid dan in Frankrijk). Daarom is het nodig dat we ons bezighouden met de oorzaken ervan. Allereerst moet de mythe uit de wereld geholpen worden dat Nederland altijd zo geestdriftig voorstander van Europese integratie is geweest. Ja, dat gold lange tijd voor de volksvertegenwoordiging, die zelfs soms minister Beyen (1952-1956), een van de architecten van die integratie, verweet te sleepvoeten.
Maar de bevolking? De uitslag van referenda zoals die in 1952 in Bolsward en Delft gehouden zijn en waarbij respectievelijk 97 en 93 procent van de stemmers zich voor een Europese federatie uitsprak, zegt niets. De kiezers zou in die dagen net zo goed gevraagd kunnen zijn of ze voor of tegen ‘mother love and apple pie’ waren (zoals de Amerikaanse uitdrukking luidt). Met andere woorden: zolang de kiezers zich niet door ‘Europa’ gebeten voelden en ook anderszins geen reden voor ontevredenheid hadden, lieten ze ‘Europa’ graag aan de politieke klasse over en was er dus in feite geen discussie over dit thema. Dat veranderde enigszins in de jaren '60. Een nieuwe generatie stond op en verzette zich tegen het establishment en alles wat dit in de twintig jaren tevoren had gewrocht, en daartoe behoorde ook ‘Europa’.
Premier Den Uyl (1973-1977), die via Nieuw Links luisterde naar die generatie, was dan ook geen bevlogen ‘Europeaan’ (Evenmin trouwens als zijn voorganger Drees was geweest). De PvdA werd en bleef sceptisch, en in de jaren '90 ging ook de VVD onder Bolkestein tot de eurosceptici behoren (let wel: een euroscepticus is nog geen eurohater). En de bevolking bleef even weinig bij de Europese zaak betrokken als zij altijd was geweest.
Dat zij zich nu in meerderheid tegen het Europese grondwettelijk verdrag heeft gekeerd, heeft dan ook minder met ‘Europa’ te maken dan met een algemene onvrede, die overigens al drie jaar geleden, in de nadagen van het kabinet-Kok, tot uitbarsting was gekomen na de moord op Pim Fortuyn, toen PvdA en VVD vrijwel werden gehalveerd. Van die onvrede is nu, net zoals in Frankrijk, het grondwettelijk verdrag het slachtoffer geworden, maar dat zou net zo goed met een ander voorstel kunnen zijn gebeurd dat aan de kiezer zou zijn voorgelegd.
Er is dan ook, zoals de vice-president van de Raad van State, mr. H.D. Tjeenk Willink, vorige week vrijdag in de krant zei, ‘een rechte lijn tussen de uitslag van de verkiezingen van 2002, de sympathie voor de vakbondsacties in 2004 en de standpuntbepaling rond het referendum’. ‘Dat negatieve sentiment is al veel eerder ontstaan dan in 2002’, voegde hij eraan toe.
Wat hij daarmee bedoelde, bleef onduidelijk tenzij daarin een zinspeling op eerdere uitbarstingen in onze geschiedenis gezocht moet worden, zoals de beeldenstorm (1566), de lynching van de gebroeders De Witt (1672), het Pachtersoproer (1748), het Palingoproer (1886) allemaal aanwijzingen dat het Nederlandse volk helemaal niet zo nuchter en gematigd is als het zelf wel denkt. Daarbij komt dat in Nederland, anders dan in Frankrijk, ‘Europa’ vooral een kwestie van geloof was, en nauwelijks van intellectuele discussie ‘waarschijnlijk omdat de discussie over de Nederlandse staat (...) zo pover is’, zei Tjeenk Willink. In het jaarverslag van de Raad van State over 2003 had hij al opgemerkt dat ‘in Nederland zelden de term staat wordt gebruikt. Er wordt altijd over overheid (het centrale bestuur) gesproken’.
Als al in intellectuele kringen waartoe de Staten-Generaal eigenlijk ook gerekend zouden moeten worden eerder in termen van bestuur dan van staat gedacht wordt, is het niet te verbazen dat in andere kringen slechts zeer vage voorstellingen, zo niet misverstanden, bestaan over de staatkundige (d.w.z. politieke) functie van de Nederlandse staat in het toekomstige Europa. De morele en staatsrechtelijke functies krijgen daarentegen veel meer aandacht.
Maar dit alles zijn kwesties van puur Nederlands belang. Wat zullen intussen de internationale gevolgen zijn van het Franse nee (dat, zoals gezegd, veel beslissender is dan het Nederlandse)? Het beste wat daarvan gezegd kan worden is dat Frankrijk voorlopig, zeker tot de presidentsverkiezingen van 2007, uitgeschakeld is als initiërende kracht in Europa.
Moeten we dan hopen dat de socialistische oppositie aan de macht komt? Die heeft evenwel een nog zwaardere nederlaag geleden dan Chirac: terwijl 70 à 80 procent van zijn achterban nog ja heeft gestemd, stemde 59 procent van de socialisten en 60 procent van de Groenen, tegen het advies van hun leiding, tegen. Daar mag ‘Europa’ dus ook niet al te veel van verwachten.
Volgt een zwaar aangeslagen Chirac de stemming van het land, dan zal hij de hem resterende tijd eerder blokkerend in Europa optreden, getrouw aan het woord van De Gaulle, die in oorlogstijd tegen Churchill en Roosevelt zei: ‘Ik kan geen concessies doen: daarvoor ben ik te zwak.’ De benoeming van de napoleonist De Villepin tot premier is in elk geval geen gunstig omen.
Of Chirac daarbij steun zal vinden bij Duitsland, hangt in de eerste plaats af van de uitslag van de verkiezingen in september in dat land, maar van Duitsland, dat toch al huiverig is als gidsland op te treden, zullen voorlopig evenmin initiatieven te verwachten zijn. Van een relance européenne zal dus lange tijd geen sprake zijn.
Door een wonderlijke speling van het lot wordt Engeland per 1 juli voorzitter van de Unie en valt het weer de taak te beurt op korte termijn de scherven van een Frans nee bijeen te vegen. Weer, want toen Frankrijk in 1954 zijn eigen geesteskind, de Europese Defensiegemeenschap, wurgde en aldus een crisis in Europa veroorzaakte, was het de Britse minister van Buitenlandse Zaken, Anthony Eden, die door een vernuftige constructie wist te verhinderen dat de Bondsrepubliek Duitsland op drift raakte.
Maar de geschiedenis herhaalt zich nooit precies. Het is de vraag of Blair, wiens positie thuis zeer verzwakt is, genoeg gezag heeft om Europa de leiding te geven die het de komende tijd nodig heeft. Zo niet, dan ontstaat het risico dat, na Frankrijk een Nederland, heel Europa op drift raakt.
NRC Handelsblad van 02-06-2005, pagina 9