Eindelijk serieus genomen
‘Serieuze bestudering van de denkbeelden van Burke’ bedoeld is Edmund Burke (1729-1797), die wel de vader van het conservatisme wordt genoemd ‘en andere traditionele conservatieven levert inzichten op die met enige vrijmoedigheid ook te gebruiken zijn voor het ontwikkelen van vooruitstrevende politieke denkbeelden en die, kortom, ook een bijdrage kunnnen leveren aan het denken binnen uitgesproken progressieve tradities.’
Aldus Willem Witteveen, hoogleraar rechtstheorie in Tilburg en zichzelf ‘sociaal-democratisch politicus’ noemend (hij is lid van de Eerste Kamer voor de PvdA), in een artikel dat binnenkort in Socialisme en Democratie verschijnt en waarvan een uitvoerig uittreksel op 29 januari in deze krant te lezen was. Een opmerkelijk geluid, zeker op een ogenblik dat, Witteveen wijst er zelf op, de PvdA ‘haar ideologie aan het vernieuwen is’.
Ja, het is verleidelijk te geloven dat het beginselmanifest dat de PvdA verleden zaterdag heeft aangenomen en dat het uit 1977 daterende beginselprogramma vervangt, de sporen vertoont van Witteveens denken en dus, indirect, van dat van de grote conservatief Burke. Het neemt immers afstand van het egalitarisme en het maakbaarheidsdenken, die het socialisme in de jaren '70 kenmerkten.
Waarschijnlijker echter is dat de samenstellers van het manifest en de partij zelf toch al door de ontwikkelingen in de samenleving tot andere, gematigder inzichten waren gekomen zonder dus op Burkes denkbeelden opmerkzaam te zijn gemaakt, laat staan zijn werken te hebben gelezen. De populistische uitbarsting van 2002, die de PvdA tijdelijk halveerde, moet zelfs de minst erudiete partijgenoot aan het denken hebben gezet.
Intussen kan deze ontwikkeling wat haar oorzaken ook mogen zijn alleen maar verwelkomd worden. Ook intellectueel: in de PvdA is blijkbaar een bereidheid ontstaan het conservatisme Witteveen spreekt van het ‘traditionele conservatisme’, om het van het Amerikaanse neoconservatisme te onderscheiden serieus te nemen. Nu het CDA en de VVD nog, maar die worden daar waarschijnlijk van weerhouden omdat zij nu al conservatief genoemd worden. Een identiteit voelt zich immers het meest bedreigd door wat het meest op haar lijkt.
Op politiek gebied is het natuurlijk gemakkelijker samen te werken met een partij die het ‘geen principekwestie’ zegt te vinden hoe publieke voorzieningen worden aangeboden: ‘Als dat via de markt beter kan, moet het via de markt lopen.’ Ook voor het kapitalisme zij het ‘een beschaafd kapitalisme’ heeft het beginselmanifest van de PvdA een goed woord over. Ook het conservatisme is ondogmatisch wat markt en kapitalisme betreft.
Toch is er naast deze juichkreten plaats voor enige kanttekeningen. In de eerste plaats: wat is de betekenis van beginselmanifesten of -programma's? Dat van 1977 was al lang dode letter. Als de PvdA zich er strikt aan zou hebben gehouden, zouden de paarse kabinetten nooit tot stand zijn gekomen.
Ja, zelfs in 1977 stuitte het beginselprogramma niet op onverdeelde instemming in eigen kring. Zo ‘gruwde’ Den Uyl, naar hij zeven jaar later zou zeggen, van bepaalde passages in dat programma, zoals die waarin de gelijkheid van mensen wordt benadrukt. ‘Dan protesteer ik. Dan komt alles in mij in verzet.’ (Maar ondertussen had hij dat programma wél aanvaard.) Vandaar de vraag: wat is de geldigheidsduur van zo'n programma? Misschien gruwt Wouter Bos na zeven jaar ook van dít manifest.
Tweede opmerking: de PvdA gaat, nu ook in haar beginselen, steeds meer op een ‘gewone’ partij lijken. Dat doet twee vragen rijzen. Als de nieuwe beginselen zich minder onderscheiden van die van de andere partijen, kunnen de leden, om niet te spreken van de kiezers, er dan erg warm voor lopen? Is het daarom dat Wouter Bos zaterdag zo onnodig fel heeft uitgehaald naar het kabinet-Balkenende? Om te voorkomen dat zijn aanhangers de indruk zouden krijgen dat de PvdA een neoliberale partij was geworden?
Belangrijker is de vraag of, als ook de beginselprogramma's van de partijen inwisselbaarder worden, populistische politici dan niet bewijzen toegespeeld worden voor hun stelling dat het niet uitmaakt of je door de hond of door de kat gebeten wordt. In feite is dit de vraag die Anatol Lieven in de krant van 15 januari stelde: hoe lang kunnen in het televisietijdperk ‘liberale democratieën voortbestaan als hun volk alleen maar luier, onwetender en vatbaarder voor irrationele overtuigingen wordt’?
De democratie gaat uit van de vooronderstelling dat het volk bereid is tot nadenken en tot het maken van keuzes. Als die vooronderstelling eens, wat een groot deel van het volk betreft, niet juist zou zijn? Gerrit Voerman, directeur van het documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, laat zich in Trouw van 29 januari hierover pessimistisch uit: ‘Het kan dat partijen zoals we ze nu kennen, op den duur zullen verdwijnen.’
Maar terug naar Witteveen. Terecht maakt hij een onderscheid tussen traditionele conservatieven en neoconservatieven. Die laatsten kunnen dáárom niet conservatief genoemd worden omdat zij geloven in de maakbaarheid van samenlevingen (wat dat betreft, lijken zij dus meer op de PvdA van de jaren '60 en '70). Zo geloofden de Amerikaanse neoconservatieven dat zij van Irak, eenmaal bevrijd van Saddam Hussein, een bloeiende democratie zouden kunnen maken, met uitstraling over het hele Midden-Oosten.
Dit heb ik altijd een krankjorum idee gevonden, maar de eerlijkheid gebiedt mij na de verkiezingen van zondag, waar, ondanks de terreur, meer Irakezen aan hebben deelgenomen dan werd verwacht - een groter percentage dan in Nederland bij Europese verkiezingen - dit oordeel voorlopig weer in beraad te nemen.
NRC Handelsblad van 03-02-2005, pagina 7