In de kou
Verlichting, Aufkläring, les Lumières het woord zegt het al: het tijdperk dat die naam draagt en ongeveer driehonderd jaar geleden begon, zou licht brengen in de duisternis. Degenen die niet geloofden dat de rede de drijvende kracht van de mensheid was, waren obscuranten, duisterlingen, die geloofden in de irrationele macht van het geloof.
Natuurlijk zou ook dat behoorde tot de verlichtingsfilosofie het licht van de rede uiteindelijk zegevieren, en zouden dus de verscheidene geloven die de mensheid beleed, geleidelijk uitsterven. Zo kan van een verlichtingstriomfalisme gesproken worden. Maar heeft de Verliching ten slotte gezegvierd en zijn de godsdiensten aan het uitsterven?
Het lijkt er niet op. Hele delen van Azië en Afrika blijven hardnekkig verkleefd aan de islam; het fundamentalisme neemt er eerder toe dan af. Ook het christendom groeit. Niet in Europa, maar wel in de Derde Wereld, terwijl het grootste en machtigste land van het Westen steviger in de greep is van de godsdienst dan het ooit was.
Tien jaar geleden telde de Encyclopaedia Britannica nog 242 miljoen mensen die het bestaan van een goddelijke instantie resoluut afwezen. Tien jaar later zijn het er nog maar 148 miljoen. Atheïsten vormen nu een kleine 2,5 procent van de wereldbevolking. (Die cijfers zijn ontleend aan een artikel in de Volkskrant van 8 januari, dat uitgebreid dit verschijnsel behandelt.) Is West-Europa een afkalvend eiland aan het worden, waar de Cliteurs en Philipses hun Roelantshoorn laten schallen?
(Ter vermijding van alle misverstand: hier is de inhoud van de filosofie van Cliteur en Philipse niet in discussie, en nog minder worden hier de beginselen van de Verlichting in twijfel getrokken. We zijn er per slot van rekening bijna allemaal min of meer erfgenamen van. Hier wordt alleen het verschijnsel gesignaleerd dat die beginselen eer aan de verliezende dan winnende hand zijn.) Hoe staat het hiermee in Nederland? Hier komt ons een artikel van dr. P.T. van Rooden, socioloog aan de Universiteit van Amsterdam, in Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden (afl. 4, 2004) te hulp. Dit artikel gaat over ‘het vreemde sterven van het Nederlandse christendom’ en is het resultaat van een verkennend onderzoek van een werkgroep aan die universiteit.
In dit artikel wordt de ‘secularisatiethese’ bestreden, die wil dat de modernisering van de samenleving traditionele geloofsvoorstellingen ongeloofwaardig heeft gemaakt en aldus het geloof van individuele gelovigen heeft aangetast. Deze these overschat nl. de persoonlijke geloofsbelevenis van velen en onderschat het sociale aspect van de godsdienst.
In de 19de en 20ste eeuw was godsdienst vooral ‘een algemeen gedeeld vertoog waarvan mensen gebruik maakten om te weten hoe ze zich moesten gedragen’. De kerkdiensten waren doorgaans een rituele uitdrukking van de samenleving zoals zij toen was. Van Rooden spreekt van een als vanzelfsprekend ervaren en niet-reflexieve godsdienst. Gewoonweg gereformeerd of gewoonweg katholiek.
Het staat niet met zoveel woorden in dit artikel, maar de conclusie eruit lijkt gerechtvaardigd: het was pas toen de kerken zichzelf begonnen te moderniseren dat de grote leegloop begon. Als de taal, de symbolen, de rites en gebruiken er niet meer toe deden, waarom zou je nog lid blijven? Al in de jaren '60 schreven Godfried Bomans en Michel van der Plas over katholieken die zich door hun kerk ‘in de kou’ gelaten voelden (In de kou luidt dan ook de titel van hun boek uit 1969).
De katholieke kerk voerde in de jaren '60 en '70, aldus Van Rooden, ‘met de beste bedoelingen een ingrijpende revolutie door, juist om de gelovigen bewuster te maken [...], en het is waarschijnlijk dat deze radicale verandering ertoe heeft bijgedragen dat de katholieke kerk in Nederland de afgelopen veertig jaar nog grotere verliezen heeft geleden’ groter ook dan de protestantse kerken.
Die zelfmodernisatie vertoonde een ‘inherent elitarisme. Ook progressieve theologen keken diep neer op de wensen van gewone gelovigen.’ En van pater Wouter Goddijn, ‘feitelijk leider van de progressieve krachten’ in zijn kerk, wordt de uitspraak (uit 1966) geciteerd: ‘Er is een grote tirannie van de gelovigen; ze houden verdomd veel tegen. [...] Ideeën worden aan de top geboren.’
Soortgelijke uitspraken kunnen ook uit protestantse hoek geciteerd worden. Zo zei een directeur van de IKON eens dat ‘het geloof niet anders kan functioneren dan in gerichtheid op de wereld. Anders [...] dient het slechts de bevrediging van het religieuze gemoed, gericht op innerlijk en individu.’ Tja, zo jaag je natuurlijk de mensen de kerk uit, maar dat hoeft niet te betekenen dat ze dan ook hun (behoefte aan) geloof kwijt zijn.
Niet het minst interessant in dit artikel is wat in een voetnoot vermeld wordt (eigenlijk: geciteerd), nl. dat de modernisatie van de jaren '60 ‘niet alleen godsdienstige groepen trof. Als sociale werelden verdwenen in die jaren ook de sociaal-democratie en het communisme.’ De meeste mensen, godsdienstig of niet, zoeken geborgenheid, en als kerk of partij hun die niet langer geeft, haken ze af. Het zijn niet zij die door de Verlichting geraakt zijn want velen blijven geloven (in God of ideaal), maar de elites in die gemeenschappen.
Bovenstaande is een misschien wat vrije interpretatie van Van Roodens artikel. Een artikel dat 28 pagina's beslaat, laat zich niet, zoals hier, samenvatten zonder dat onvermijdelijk onrecht wordt gedaan aan allerlei nuances en misschien zelfs essentialia. Zulks te minder wanneer sociologische of antropologische geheimtaal wordt gebezigd (wat betekent bijv. ‘commodificeren’? het staat niet in Van Dale, en ik kan er zelfs geen slag naar slaan).
Het normale taalgebruik is trouwens ook merkwaardig: ‘mensen wiens ouders arbeiders waren’ en: ‘Het belangrijkste probleem is dat mensen hun leven herinneren...’ De redactie van de BMGN is er kennelijk niet over gevallen. Moet kunnen?
NRC Handelsblad van 20-01-2005, pagina 9