Americana
Wie vorige week donderdag op de Achterpagina het aardige stuk van Frits Abrahams heeft gelezen, weet dat hij, om de tentoonstelling van de Amerikaanse schilder Edward Hopper (1882-1967) in Keulen te bezoeken, op z'n minst een uur in de rij heeft moeten staan en daarna nog eens een kwartier voor de garderobe. En dan kwam hij in overvolle zalen terecht.
Ik heb het, vind ik van mezelf, slimmer aangepakt. Ik heb een hotelkamer genomen in de prijs waarvan een kaartje voor de tentoonstelling was inbegrepen. Even voor openingstijd vervoegde ik mij, met een honderdtal even gelukkigen (of slimmen) als ik, voor de achteringang, terwijl zich voor de hoofdingang al honderden stonden te verdringen.
Eenmaal binnen had ik een voorsprong van ongeveer een half uur op die honderden, die al gauw duizenden werden. Gewoontegetrouw liep ik dadelijk door naar de achterste zalen, waar ik het rijk alleen had, en werkte ik me geleidelijk terug naar de eerste zalen, die inderdaad steeds voller werden. Ten slotte was het bijna boksen om het museum uit te komen. Buiten stond er een rij die zich om de Dom slingerde.
Vanwaar die massale belangstelling in Duitsland voor Hopper? De stemming in dat land is op het ogenblik niet bepaald pro-Amerikaans, en Hopper is een door en door Amerikaanse kunstenaar. Is zijn naakte realisme een antidotum voor de Romantiek, die hele generaties Duitsers hebben ingezogen? Zo ja, dan kan zo'n tentoonstelling heilzaam werken.
Maar laat ik me niet vermeien in psychologische bespiegelingen van de koude grond. Laat ik me liever afvragen wat mijzelf altijd in Hoppers kunst gefascineerd heeft. Er wordt veel geschreven over de eenzaamheid op Hoppers schilderijen ook Abrahams vermeldt die maar zelfs die verklaring wantrouw ik een beetje. Bevat zijn kunst een boodschap bijvoorbeeld een klacht tegen de eenzaamheid in een Amerikaanse grote stad of heeft hij alleen maar een werkelijkheid willen weergeven?
Het is waar dat die kunst niet het optimisme uitstraalt dat doorgaans de Amerikaanse samenleving wordt toegeschreven, maar aan de andere kant spreekt er ook geen deernis uit met de verschoppelingen der aarde of zelfs met de eenzamen. De wereld wordt niet mooier gemaakt dan zij is, en haar lelijkheid zelf heeft iets fascinerends.
Zelf schreef Hopper, al in 1928, over ‘onze Amerikaanse architectuur met haar afschuwelijke schoonheid, haar absurde daken in pseudo-gothische, Franse mansarde-, colonial, eclectische of wat dan ook stijl’. Het zijn die voorbeelden van negentiende-eeuwse stijl, die hij inderdaad met voorliefde afbeeldt: dakranden en van die houten villa's met talloze torentjes, zoals je die in Amerikaanse griezelfilms ziet en trouwens ook in werkelijkheid van de Atlantische tot de Stille Oceaan.
Die ‘mooie voorbeelden van de slechte smaak der eeuw’ (de negentiende welteverstaan), zoals een Fransman die eens noemde, vind je overal, ook in Nederland. In een stad als Den Haag, vooral in de buurt waar Couperus zijn boeken laat spelen, zijn ze nog steeds voor het grijpen, maar ook elders hoef je maar je blik te richten naar de bovenpuien van de huizen, en je vindt talloze voorbeelden van de pre-Jugendstil-periode.
Er zijn ook in Nederland schilders die daardoor gefascineerd zijn geweest. Carel Willink bijvoorbeeld, maar hij verleent aan zijn schilderijen gewild een ondergangsstemming, die bij Hopper, die geen magisch-realist is, volstrekt ontbreekt. Willink vond zijn inspiratie in het Amsterdamse Museumkwartier. In Den Haag is Wim Bettenhausen een koele registreerder van dat soort architectuur, die zeker, als typisch voor een bepaalde periode, beschermd dient te worden.
Maar wat Hopper onderscheidt van alle anderen, is het licht dat hij schildert. Het is een koud licht: een cafetaria of drugstore of een kantoorkamer waarin een man nog overwerkt, in een verder donkere, op dat ogenblik verlaten zakenwijk van een stad. Of het koude ochtendlicht op een vroege zondagochtend (geen mens op straat) of op een terras in het landelijke New England. Het is Americana op z'n best.
In de trein naar Keulen las ik een boekje dat Amerika nog net beschrijft in de eeuw waarvan de lelijke architectuur Hopper zo boeide. Het bevat de brieven die Abraham Kuyper, de grote voorman van de antirevolutionairen en toekomstig minister-president, naar huis schreef uit Amerika, dat hij in 1898 ruim vier maanden bereisde.
Vijf dagen na aankomst wist hij het al: hij maakt de terugkeer in New York van soldaten uit Cuba mee: ‘Een predikant voorop, en toen ze waren aangekomen, allen het hoofd ontbloot, en openlijk een dankgebed. Zoo heel anders dan bij ons. Dat is de nawerking van het calvinisme. Heel het leven hier beantwoordt dan ook geheel aan mijn expectatiën. Veel hooger dan in Europa. Onder alles een hoogere grondslag. Dat is me goud waard. En dan geen armen. Niet anders dan net gekleede menschen.’ Het ideaal van Bush al een eeuw geleden verwezenlijkt?
Precies een maand later geeft hij ook een oordeel over de Amerikaanse vrouwen: ‘Ze zijn vrijmoedig, en gaan hun eigen gang, maar zonder aanstoot of aardigheden. Over het algemeen fatsoenlijker dan de dames bij ons. Er zit hier meer ernst in de bevolking. Duidelijk merkt men aan alles, dat de christelijke religie veel eer dan bij ons een kracht is. Vooral de gegoede klasse is geloovig, wat vaag, maar toch vasthoudend, en geeft voor kerken en scholen kapitalen, waar bij ons niemand aan denkt.’ Vooral de laatste observatie is juist en nog actueel.
Van vaagheid moest Abraham de Geweldige niets hebben, wat hem sympathiek maakt. In Pella (Iowa) bezoekt hij de gemeente van de afgescheiden ds. H.P. Scholte, die daarheen in 1847 was geëmigreerd. Maar dat viel bitter tegen: ‘Zoo een man van het gevoel, het tegendeel van een calvinist.’ Elders vond Kuyper geestdriftiger gehoor zozeer zelfs dat hij zijn vertrek telkens moest uitstellen.
Sprak Kuyper dan Engels? Blijkbaar wel, hoewel hij voor Nederlandse immigranten in 't Nederlands sprak, maar hun kinderen verstonden dat al niet meer. Elders zag hij er, ondanks zijn ‘broad accent’, niet tegen op ‘in free talk voor de vuist twee uur Engelsch te spreken’. Hij werd zelfs door president McKinley (die drie jaar later zou worden vermoord) ontvangen, maar met hem sprak hij vooral over Transvaal, waar spoedig de Boerenoorlog zou uitbreken.
Kuypers Amerikaanse brieven zijn, onder de titel Ik voel steeds meer dat ik hier zijn moest verschenen bij het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme in Amsterdam.
NRC Handelsblad van 13-01-2005, pagina 7