2005
Nog meer emoties?
‘Je moet een samenleving vullen met emotie.’ Wat? Heeft de samenleving, na de dood van Pim Fortuyn, van Theo van Gogh, van André Hazes, van Juliana en Bernhard, na de tsunami, behoefte aan nóg meer emoties? Mij dunkt dat ze nu juist eerder rust, gezond verstand en duidelijke leiding nodig heeft. Bovendien zijn emoties veranderlijk. Het is de ene dag hosanna, de andere dag kruisigt men hem, zoals bij Dick Advocaat (maar in omgekeerde volgorde). Met die instabiliteit is geen samenleving gediend.
Dit was mijn onmiddellijke reactie toen ik het citaat waarmee dit artikel opent, in de Volkskrant van 30 december zag staan boven een vraaggesprek met Jozias van Aartsen, fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer en politieke leider pardon: aanvoerder van die partij. Blijkens dat interview heeft hij deze woorden inderdaad uitgesproken, maar de context waarin hij dit deed, mag bij een beoordeling niet genegeerd worden.
Welnu, Van Aartsen had, eerder in het interview, gezegd dat hij niet uitsloot dat, na de huidige kabinetsperiode, ‘afschaffing van bijzonder onderwijs in het partijprogramma’ van de VVD komt. Maar daarvoor is wel ‘een krachtiger, effectievere, politiekere staat’ nodig.
Daarop vragen de interviewers: ‘Hoe wordt de school hofleverancier van goede burgers?’ Antwoord van Van Aartsen: ‘Je moet een samenleving vullen met emotie, zoals de Fransen en Amerikanen doen. Je hebt de oude thema's als gelijkheid van man en vrouw, recht op eigendom, bescherming van je eigendom. Maar je hebt meer nodig.’
Wat is dat meerdere? Volgens Van Aartsen is dat een hernieuwd patriottisme (‘Dat patriottisme zit ook in mijzelf.’) ‘Er is een generatie opgegroeid die te weinig weet van onze geschiedenis. Terwijl op school de grondtoon van de natie moet worden onderwezen. De inhoud van geschiedenislessen wordt, wat mij betreft, aangescherpt. Vrijheid en tolerantie moeten aan bod komen, maar ook de Deltawerken, Cruijff en Van Basten.’
Nu, het komt mij voor dat vrijheid en tolerantie de laatste decennia voldoende aan bod zijn gekomen op de scholen, en goed onderwijs (in tegenstelling tot indoctrinatie) zal aantonen dat echte tolerantie ook maar een schaars goed was in onze geschiedenis. Het was (en is) vaker een gedogen, zo het niet onverschilligheid is.
En wat Cruijff en Van Basten betreft: die komen zonder geschiedenisonderwijs al genoeg aan hun trekken. Als het Nederlandse patriottisme, ja nationalisme, ergens zijn hoogtepunten vindt, dan is het op of liever: rond de internationale sportvelden. Het is overigens een patriottisme met allerlei wansmakelijke nevenverschijnselen, die de echte patriot van plaatsvervangende schaamte vervullen. Maar toegegeven: hier zit misschien een gat in de politieke markt.
Ook moet Van Aartsen nog eens uitleggen hoe hij dat nieuwe patriottisme rijmt met het streven naar Europese eenheid, dat ook de VVD nog altijd onderschrijft, zij het misschien minder geestdriftig dan vroeger. In 2001 geloofde Van Aartsen, toen minister van Buitenlandse Zaken, nog dat Europa meer en meer een ‘global player’ op het politieke wereldtoneel aan het worden was. Is het neopattriotisme in de plaats van dat geloof gekomen? En hoe denkt Van Aartsen te bereiken dat de massa's het fijne verschil tussen patriottisme en nationalisme onderkennen en respecteren?
Het toeval wil dat, toen ik het interview met Van Aartsen in de Volkskrant las, net de lectuur beëindigd had van een essay van de Amsterdamse (eigenlijk: Zeeuwse) historicus N.C.F. van Sas over ‘Eenvoud: heimwee naar een vaderlandse deugd’ uit 2000. (Het is opgenomen in Van Sas' onlangs verschenen boek De Metamorfose van Nederland: van orde naar moderniteit, 1750-1900.)
Schrijvend over de eigenheid van de Nederlandse cultuur, zoals de Nederlanders die door de eeuwen heen zelf zagen, vestigt hij de aandacht op een opstel in De Gids van 1916 van de nu vergeten, maar toen veel gelezen, zelfs populaire cultuurcriticus Just Havelaar (1880-1930) over ‘Holland: wezen en waarden van ons nationaal karakter’. (Merkwaardig dat Havelaar over Holland, spreekt, alsof de rest van Nederland niet tot de natie behoorde.)
Van Sas vat Havelaars betoog als volgt samen: ‘Vaderlandsliefde was niet meer dan een gevoel, en zoals elk gevoel onredelijk. Maar het gevoel dat wist Pascal al had zo zijn eigen rede. Het vaderlands gevoel was de natuur in ons, en de wijsheid der natuur ging die der rede ver te boven.
Havelaar kende heel goed de gevaarlijke kanten van dat vaderlands gevoel, “dat telkens breeder, menschelijker idealen vernietigt, dat de haat en de domheid liefheeft en dat weerklank vindt in 't sombere kanongedonder der slagvelden” (Havelaar schreef terwijl de Eerste Wereldoorlog woedde).
Maar omdat het nationaliteitsgevoel nu eenmaal bestond en blijkbaar ook bleef bestaan, achtte Havelaar het beter het “dóór te voelen en uit te spreken, daar 'tanders te duister mocht blijven dringen en woelen in ons gemoed”. Hij vergeleek deze nationale zelfanalyse met een biecht. En de “biecht der Katholieken”, zo wist hij, was “psychologisch van onschatbare beteekenis”.’
Helaas bestaat de biecht bij de rooms-katholieken ook al niet meer, althans als verplichting, maar overigens is Havelaars betoog, als wij de ietwat gedragen, in die tijd echter gebruikelijke stijl in ons oordeel verdisconteren, niet zó gek (al stak de jongere generatie van de Anton van Duinkerkens en Menno ter Braaks de draak met hem). Het is in elk geval een serieuzere poging het vaderlands gevoel inderdaad een emotie te verzoenen met de eisen van de tijd en te voorkomen dat het ontaardt in haat en domheid, dan waartoe Van Aartsen tot dusver gekomen is.
NRC Handelsblad van 06-01-2005, pagina 7