Lothario moet hangen
Ruim twee jaar geleden verscheen van de hand van de Groninger hoogleraar H. te Velde het boek Stijlen van leiderschap: persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl. Uitgangspunt van dit boek waren niet zozeer de ideeën van vijf Nederlandse minister-presidenten (Thorbecke, Kuyper, Colijn, Drees en Den Uyl) alswel hun optreden en imago.
Het ging Te Velde in dit boek om de publieke kant van het leiderschap en om de manier waarop het publiek de leiders waarnam, dus meer om hun beeldvorming dan om hun bestuur of de inhoud van hun politieke filosofie. Het is het boek van een historicus, dus Den Uyls opvolgers worden slechts terloops genoemd. Balkenende zelfs helemaal niet (hij zou pas na verschijnen van dit boek premier worden).
Toch trekt de lezer voortdurend parallellen met zijn eigen tijd, in het jaar van verschijnen (2002) vooral met een politicus die toen het toneel korte tijd beheerste: Pim Fortuyn. Maar Te Velde voldoet nauwelijks aan die behoefte aan actualiteit, en dat mag hem als historicus niet verweten worden.
Maar nu heeft hij zich in een interview met het Nederlands Dagblad (9 oktober) laten verleiden tot enkele beschouwingen over de beeldvorming rondom de huidige minister-president: Balkenende, die in de publieke-opiniepeilingen zeer laag scoort. Nu hij van het ziekbed is herrezen, komt hij weer in de schijnwerpers van de publiciteit te staan en worden Te Veldes opmerkingen actueel.
Al dadelijk kwam Balkenende in zijn optreden ‘wat stijfjes’ over, maar dat werkte niet noodzakelijkerwijs tot zijn nadeel. Het stijve in hem werd ‘gekoppeld aan zijn Zeeuwse afkomst, studie aan de Vrije Universiteit en zijn gereformeerde overtuiging’, en dat staat ‘voor een brede bevolkingsgroep vooral voor authentiek en betrouwbaar’ (ik beken dat ik tot die brede bevolkingsgroep behoorde).
Maar geleidelijk begon zijn sterke overtuiging eerder de indruk te maken van ‘eigenwijsheid, rechtlijnigheid en gebrek aan flair en souplesse’. Hij heeft dus ‘zijn troeven bij de start van zijn politieke leiderschap, authenticiteit en overtuiging, niet verder kunnen ontwikkelen’. ‘Er is veel herhaling in zijn spreken. Daarmee weet hij het publiek niet te overtuigen.’
En dat is natuurlijk cruciaal bij een minister-president die ‘veel ideologischer is dan z'n voorgangers Kok en Lubbers. Hij past eerder in de traditie van gedrevenheid van Den Uyl, eveneens van gereformeerde komaf.’ Overigens is de nadruk die hij op normen en waarden legt, ‘niet per se als rechts te typeren’.
Wel vindt Te Velde het ‘ingewikkelder’ dat Balkenendes waardenproject ‘niet vanuit de partij, maar vanuit het kabinet wordt gestimuleerd’. ‘Nederland kent geen traditie waarin de staat moraliseert. [...] Tegen die achtergrond is het optreden van Balkenende als ideologisch getinte premier een tamelijk nieuw verschijnsel.’ Wie weet zelfs een modern verschijnsel.
Maar Van Agt dan? Deze minister-president (1977-1982) moraliseerde, met zijn ‘ethisch reveil’, toch ook? Te Velde lijkt Van Agts gemoraliseer niet helemaal serieus te nemen, eerder als een politiek spel te zien. De heftige gevoelens die Van Agt bij een bepaald publiek opriep, hadden dan ook meer te maken met het feit dat hij, ‘geheel tegen de tijdgeest in, de politiek relativeerde’. Sterker: hij speelde op de antipolitieke gevoelens die altijd in de onderbuik van de samenleving leven.
Omgekeerd leefden bij zijn tegenstanders ook onderbuikgevoelens, en wel antiroomse atavismes. Daar droeg zijn optreden dan ook toe bij: in het begin zag hij er, met zijn rare kapsel, als een koorknaap uit, en zijn vrome taal en gebaren versterkten die indruk. Daar zat veel toneelspel en koketterie bij, maar dat irriteerde juist des te meer. Ook was er natuurlijk het dépit bij velen dat, na het triomfalisme van links onder Den Uyl, uitgerekend deze figuur de wacht overnam.
Soortgelijk dépit verklaart gedeeltelijk ook de hoon die Balkenende bij vrijzinnigen dus van liberalen tot socialisten van diverse pluimage ten deel valt. De val van de drie voornaamste vrijzinnige partijen (PvdA, VVD en D66), bij de verkiezingen van 2002, van 62,7 op 35,6 procent van de stemmen en de gelijktijdige stijging van het CDA van 18,4 tot 27,9 (en in 2003 tot 28,6) procent hadden een voorlopig eind gemaakt aan de droom van de onvermijdelijke ondergang van het CDA. Dat dit moest gebeuren in de gedaante van een politicus die precies beantwoordde aan het bijna karikaturale beeld dat anderen van de gereformeerde hebben! Dat was extra zuur.
Te Velde om op hem terug te komen zegt ook dat ‘als voorzitter van de EU Balkenende het wel goed schijnt te doen’. Dat gerucht was ook tot anderen doorgedrongen. Zou dat hiermee te maken hebben dat het buitenland Nederland nog altijd vereenzelvigt met ‘calvinisme’ (je kunt bijna geen artikel over ons land in een buitenlandse krant lezen of dit woord valt)? Zo ja, dan beantwoordt Balkenende aan een weliswaar verkeerd, maar toch vertrouwd beeld. In de ogen van het buitenland is hij dus authentiek.
Overigens geeft dit mij gelegenheid terug te komen op een oordeel dat ik twee jaar geleden (31 oktober 2002) hier gaf over het optreden van Balkenende op een Europese top in Brussel. Ik sprak toen van een ‘diplomatieke nederlaag’ die hij daar geleden zou hebben. Dat oordeel was, ik geef het toe, gebaseerd op wat de Europese correspondenten van verscheidene kranten uit Brussel hadden bericht. Zo schreef onze krant: ‘Nederland had het nakijken’ en De Standaard; ‘Vrijwel iedereen gaf Balkenende aan als de grote verliezer van de top.’
Welnu, in een bespreking in de Internationale Spectator van september jl. van het boek The Making of the New Europe van Robert Ludlow schrijft dr. Jan Werts (die zelf enige jaren geleden op de Europese Raad is gepromoveerd) dat Balkenende toen juist een succes heeft behaald: hij heeft, ‘dreigend met een veto, de landbouwuitgaven tot 2013 fors beperkt’.
Dit tegengeluid dient gesignaleerd te worden, al zal het de caféstrategen in Nederland wel niet bereiken, laat staan tot andere gedachten brengen. Voor hen geldt: Lothario moet hangen.
NRC Handelsblad van 21-10-2004, pagina 9