Afscheid van een tijdperk
Ruimte is een goed waarmee redacties altijd moeten woekeren hetzij omdat de advertenties ontbreken die de krant dikker kunnen maken, hetzij omdat de lezer van nu niet het geduld wordt toegeschreven lange stukken te lezen. Maar dan nog is het moeilijk te begrijpen waarom een querulant als Willem Oltmans bij zijn dood bijna een halve overigens zeer leesbare pagina waard werd gevonden en Ernst van der Beugel, die dezelfde week overleed, daags daarna ongeveer een kwart daarvan (1, resp. 2 oktober).
Toch is de verklaring simpel. Oltmans verscheen, met zijn waanzinnige tirades, geregeld op de televisie, was dus een ‘bekende Nederlander’, terwijl velen en vooral jonge lezers, die een krant moet boeien om van een toekomst verzekerd te zijn niet weten wie Van der Beugel was. Niettemin: in een krant die meent dat haar informatietaak zich niet uitsluitend tot het heden bepaalt, zou iets meer aandacht voor hem niet misstaan hebben.
Immers, in Van der Beugel werd, als het ware, een tijdperk samengebald waaraan het Nederland van vandaag zijn welvaart en veiligheid te danken heeft. Als rechterhand van dr. H.M. Hirschfeld, die na de oorlog verantwoordelijk was voor de verdeling van de Marshallhulp aan Nederland, zat hij, nog geen dertig jaar oud, al in het centrum van de macht. ‘De Marshallhulp hebben we met z'n tweeën gedaan’, zei hij eens, met de bij hem gebruikelijke overdrijving die meer dan een kern van waarheid bevat.
Aangezien de miljarden dollars Amerikaanse hulp aan heel West-Europa gegeven werden, was voortdurend interEuropees en Europees-Amerikaans overleg nodig, waaraan Ernst zoals we hem, ter besparing van ruimte, verder zullen noemen deelnam. Zo kreeg hij ook vele internationale contacten (iets wat tegenwoordig netwerk heet). Op deze fase van Europees-Amerikaanse samenwerking volgde, in 1950, de fase van Europese integratie, waar we nóg zitten. Als directeur-generaal en, later, staatssecretaris op Buitenlandse Zaken was hij de voornaamste adviseur van de ministers Drees, Beyen en Luns voor die zaken.
In de periode van naoorlogse wederopbouw en internationale herordening was Ernst dus een centrale figuur. Niet de centrale figuur, want hij bleef meestal op de achtergrond. Tijdens zijn korte presidentschap van de KLM, dat op die periode volgde, trad hij noodzakelijkerwijs meer op de voorgrond, maar dat intermezzo was geen succes. Hij keerde terug, maar niet in openbare functie, tot zijn ‘netwerken’, waarvan de Europees-Amerikaanse ontmoetingen die onder de naam Bilderbergconferenties bekendstaan, de bekendste waren (hij was hiervan jarenlang secretaris-generaal).
In de ongeveer dertig jaar dat hij in het middelpunt stond van die netwerken, vervulde hij een rol die een waarnemer al in de jaren '60 vergeleek met die van een Française uit de achttiende eeuw die een salon hield. Wie Nederland bezocht moest bij Ernst zijn om te weten wie hij hier moest zien en wie niet. Omgekeerd kon hij Nederlandse Amerikagangers introducties bezorgen bij wie er dáár toe deden, in de eerste plaats bij Henry Kissinger, met wie hij al bevriend was voordat deze de top in Washington zou bereiken.
Dat maakte Ernst tot een unieke figuur in ons land. Voorgangers en opvolgers had deze ‘eerlijke makelaar’ niet. Maar weinigen (behalve misschien Beyen) beschikten over die combinatie van intelligentie, charme, humor en mondaniteit die Ernst kenmerkte. Was hij een intellectueel? Nee. Zijn proefschrift was, hoewel het een cum laude kreeg, geen wetenschappelijk werk, hoewel het veel wetenswaardigs uit de eerste hand bevat. Het erop volgende professoraat was dus niet onverdiend, omdat studenten niet alleen maar met theorie gediend zijn. Hij kreeg in Leiden dan ook veel toeloop.
Maar aan elk tijdperk komt een eind. Niemand die dat beter zag dan Ernst. In 1989 zei hij in een interview: het establishment dat Nederland in de eerste twintig jaren na de oorlog geregeerd had, is ‘in twintig jaar op revolutionaire wijze veranderd. Er is werkelijk niets meer van over.’ Hij maakte zich dus geen enkele illusie. Ook hierin was hij realistischer dan menige tijdgenoot.
Dat ook op internationaal gebied een tijdperk aan zijn einde was gekomen, kon hij moeilijker aanvaarden. De verwijdering tussen Europa en Amerika, die al met het einde van de Koude Oorlog inzette, betekende voor hem vrijwel de afbraak van zijn levenswerk. Hier had hij moeite de werkelijkheid onder ogen te zien, hoewel hij zeker niet behoorde tot hen die Bush jr. à tort et à travers verdedigen.
Ook daarvóór was hij niet altijd een onvoorwaardelijke bewonderaar van Amerika geweest. Het beleid van Clinton om van dat van Carter niet te spreken vond hij ‘rommelig, zweverig en zwabberig’. En hij was meer fundamenteel van mening dat de Amerikanen eigenlijk nooit hun houding tegenover een Europese eenheid goed doordacht hadden: was die eenheid nu van voordeel voor Amerika, dat dan niet langer met tientallen Europese landen apart te maken zou hebben, of van nadeel omdat zo'n eenheid wel eens een concurrent zou kunnen worden?
Ernst heeft dus met open ogen zijn tijdperk zien vergaan. Dat maakt hem enigszins tot een tragische figuur. Tot die tragiek was hij toch al gedisponeerd. ‘... als u diep in mijn hart kijkt, dan ben ik pessimistisch. Ik ben eerder geneigd te denken dat de zaak misloopt dan dat zij goedloopt’, zei hij eens.
Maar die tragiek had nog diepere oorzaken. Die hadden zeker te maken met zijn joodsheid. Door zijn huwelijk was hij weliswaar ontkomen aan deportatie en dood, maar het heeft niet veel gescheeld: eens werd hij gevangengenomen, ‘Toen ben ik van huis gegaan in de honderd procent zekerheid dat ik nooit meer zou terugkomen.’ Zoiets stempelt een mens voor zijn verdere leven.
Maar, zo liet hij erop volgen, ‘ik ben het klassieke voorbeeld van iemand die het allemaal verdrongen heeft’. En zo overheersten bij hem na de oorlog geen wraakgevoelens, maar eerder had realisme de overhand. Hij kreeg meer Duitse vrienden dan Franse. Onderhandelingen met Fransen hadden bij hem een blijvend wantrouwen jegens dat land nagelaten. Daarentegen: ‘de kring van Adenauer dat waren eersteklas mensen. Dat heeft een sterke invloed op me gehad.’
Met Israël voelde hij zich natuurlijk diep verbonden. ‘Een wereld waarin Israël in de steek wordt gelaten, zou ik onleefbaar vinden. Daar zou ik niet overheen komen’, zei hij. Maar ook hier was hij geen blinde aanhanger. Sjarons beleid verscheurde hem. Hij sprak er liever niet over. Daarvoor was hij een te emotioneel mens.
Ook de ruimte die deze rubriek ter beschikking staat, is niet voldoende om volledig recht te doen aan de unieke, veelzijdige, kleurrijke en, met al zijn verdiensten jegens eigen land, bijna on-Nederlandse figuur die Ernst van der Beugel was.
Verantwoording: De citaten in dit artikel zijn ontleend aan interviews met Van der Beugel in de Haagse Post (1980), NRC Handelsblad (1985), Vrij Nederland (1989) en Het Parool (1993 en 1994).
NRC Handelsblad van 14-10-2004, pagina 9