Goejanverwellesluis: onze Bastille
Ach, als wij Nederlanders enige fantasie zouden hebben gehad, dan zouden wij allang van Goejanverwellesluis onze Bastille hebben gemaakt. Deze verzuchting vraagt om enige toelichting. Immers, wie weet nog wat Goejanverwellesluis is? Ik heb het nog op school geleerd (maar mijn kinderen om niet te spreken van mijn kleinkinderen zijn even gelukkig zonder het te weten).
Welnu, Goejanverwellesluis is een sluis (je moet dan ook eigenlijk spreken over de Goejanverwellesluis) bij Hekendorp aan de Hollandse IJssel, tussen Gouda en Oudewater. Daar bereikte in 1787 de opstand der Patriotten tegen het stadhouderlijk bewind zijn hoogtepunt, spoedig overigens gevolgd door zijn einde.
Wat gebeurde daar dan? In 1784 had stadhouder Willem V Holland verlaten, dat steeds meer in handen van de Patriotten, de toenmalige democraten, was gekomen. Na enkele omzwervingen had hij zich in Nijmegen gevestigd. Zijn vrouw, prinses Wilhelmina, kon de lethargie van haar man niet langer aanzien en besloot in juni 1787 naar Den Haag terug te keren om de stadhouderlijke macht te herstellen.
Maar bij de Goejanverwellesluis werd zij door de Patriotten tegengehouden, die haar overigens netjes behandelden (zij dronken samen thee in de dichtstbijzijnde herberg), maar haar toch naar Nijmegen terugstuurden. Dit affront kon haar broer, de koning van Pruisen, niet op zich laten zitten, en hij stuurde troepen naar de Republiek, die de oude orde herstelden. Vijf- à zesduizend Patriotten ontvluchtten het land, meestal naar Frankrijk, waar de revolutie nog niet was uitgebroken.
Zo kwam er een eind aan de opstand der Patriotten, die en daar gaat het hier om de Franse Revolutie, die in 1789 begon, op z'n minst twee jaar vóór was geweest en daardoor het befaamde aan Heinrich Heine toegeschreven woord logenstrafte dat in Nederland alles vijftig jaar later gebeurt. Daarom zouden wij Goejanverwellesluis eigenlijk net zo moeten eren als de val van de Bastille, op 14 juli 1789, door de Fransen vereerd wordt, die van die datum hun nationale feestdag hebben gemaakt.
Maar was de val van de Bastille niet een veel heroïscher feit dan het theepartijtje aan de Hollandse IJssel? Nauwelijks, want de Bastille in het oosten van Parijs was weliswaar een vervaarlijke middeleeuwse burcht, die in de tijd van de absolute monarchie als staatsgevangenis diende, maar op 14 juli 1789 zaten er slechts vier oplichters, twee gekken en één veroordeelde sadist gevangen. Het garnizoen bestond uit 95 invaliden en dertig Zwitsers.
De regering kostte de instandhouding van deze instelling zoveel geld dat er al plannen bestonden haar op te heffen en het gebouw te slopen. Maar in de verbeelding van de Parijse bevolking was de Bastille het symbool van de tirannie. Dat moest dus bestormd worden. Verzet werd nauwelijks geboden, niettemin werden de gouverneur en de bezetting gelyncht, waarbij kannibale excessen zich voordeden.
Zo werd ‘een nieuw tijdperk geboren uit een ongehoorde leugen’, schrijft de historicus Louis Madelin. Nu, als dat zo is, dan verdient Goejanverwellesluis tenminste aan de vergetelheid ontrukt te worden. Maar het is wel duidelijk waarom dit niet gebeurt: Frankrijk is bijna anderhalve eeuw een republiek die zich als belichaming van de beginselen der Revolutie beschouwt, terwijl in Nederland de Oranjes nog regeren. Daarin past geen herdenking van een vernedering van dit Huis.
Bovendien heeft de Nederlandse geschiedschrijving en zeker het onderwijs op de scholen bijna een eeuw lang in de ban gestaan van een verheerlijking der Oranjes. In die visie werden de Patriotten min of meer als landverraders gezien, terwijl ze slechts hun land en zijn staatsinrichting wilden moderniseren, en het paradoxale is dat koning Willem I, de zoon van stadhouder Willem V, na zijn terugkeer in 1815 eigenlijk hun werk heeft voortgezet vaak onder tegenwerking van de notabelen.
Waarom deze oude koeien uit de sloot worden gehaald? Omdat er onlangs (31 juli) in de Volkskrant een interview met Jacques Attali, tien jaar lang rechterhand van president Mitterrand (1981-1995), stond, waarin hij o.a. dit zei: ‘De Nederlanders zijn niet alleen handelaren, maar vooral ook uitvinders van de democratie, nog vóór de Engelsen en de Fransen, wat die daar ook verder over mogen beweren. Het formidabele Nederlandse succes in de Gouden Eeuw valt terug te voeren op het succesvol combineren van markt en democratie.’
Of deze korte samenvatting de toets van een wetenschappelijke kritiek helemaal kan doorstaan, blijve in het midden. Het opmerkelijke van deze uitspraak is dat het een Fransman is die haar doet, terwijl Frankrijk eerder geneigd is het eerstgeboorterecht van de democratie in Europa op te eisen (met een plichtmatige buiging naar het antieke Athene). Maar nu blijkt er een Fransman te zijn die meer van onze geschiedenis weet dan menige Nederlander.
Deze eer moeten we Jacques Attali geven hoewel Nederlanders niet bepaald reden hebben hem dankbaar te gedenken. Hij heeft immers het presidentschap van de Oost-Europa Bank, waarvoor Onno Ruding de Nederlandse, voor de hand liggende kandidaat was, voor diens neus weggekaapt. Mitterrand had Attali's benoeming tot staatszaak verklaard, en toen zwichtten de anderen. Attali heeft overigens van die functie een potje gemaakt. Na twee jaar was hij weer weg.
Dat wil niet zeggen dat Attali niet buitengewoon intelligent is (Mitterrand duldde trouwens geen domoren in zijn omgeving). Over zijn werk op het Elysée heeft hij een tweedelig boek, Verbatim I en II, geschreven, waarin hij allerlei geheimen onthult. Of Mitterrand dát zo geapprecieerd heeft, is de vraag. Maar ja, deze hield er ook van zich door schavuiten te omringen.
Nu leidt Attali een soort van denktankje en schrijft hij tevens boeken. Zijn laatste (en 33ste) heet La voie humaine. Daarin en nu volg ik de samenvatting die de correspondent van de Volkskrant ervan geeft ‘hekelt hij de partijen die niet meer zelf nadenken, maar zich door opiniepeilingen laten leiden, en de politici die de mensen niet meer durven aan te zetten tot dromen, maar zich beperken tot het vagelijk napraten van opvattingen waarvan zij vermoeden dat de middenklasse die deelt’.
Wat zou hij van Balkenende vinden? Maar zó ver reikt zijn kennis van Nederland misschien niet.
NRC Handelsblad van 19-08-2004, pagina 7