Wanhopig, misschien zelfs overspannen?
Dinsdag zal het zestig jaar geleden zijn dat de aanslag van Claus von Stauffenberg op Hitler gepleegd werd en mislukte. Gevraagd naar de zin van die aanslag, antwoordde een van degenen die bij de samenzwering betrokken was geweest: ‘Ik geloof dat het goed is dat het gedaan werd. En misschien ook wel dat het mislukte.’
Joachim Fest, die zelf een boek over de mislukte staatsgreep van 20 juli 1944 heeft geschreven, vertelde dit tien jaar geleden op een colloquium op het Instituut Clingendael in Den Haag, en hij voegde daaraan toe: ‘Dit zou wel eens het verstandigste woord kunnen zijn dat gezegd werd over de aanslag en het Duitse verzet tegen Hitler.’
Waarom zou het goed kunnen zijn geweest dat de aanslag mislukt is? Zo vroeg een van de deelnemers aan dat colloquium.
Omdat er anders een nieuwe dolkstootlegende zou zijn ontstaan de legende dat Duitsland niet militair was verslagen, maar door binnenlands verraad, een legende die een fatale rol na de Eerste Wereldoorlog had gespeeld en waarvan Hitler veel heeft geprofiteerd.
Een reden waarom Duitsers de mislukking, daarentegen, zouden moeten betreuren, is dat in de periode tussen 20 juli 1944 en Duitslands capitulatie op 8 mei 1945 er meer Duitsers zijn omgekomen dan sinds het begin van de oorlog (1 september 1939) en het ogenblik van de aanslag om niet te spreken van de ontelbare slachtoffers in de kampen (Duitsers en niet-Duitsers) en de slachtoffers aan geallieerde kant.
Toch lijkt dat niet de voornaamste reden te zijn geweest die de samenzweerders tot het besluit van de aanslag op Hitler hebben gebracht. Er waren vele andere redenen. Een ervan werd door generaal Henning von Tresckow, die na de mislukking zelfmoord zou plegen, onder woorden gebracht in een brief aan Stauffenberg:
‘De aanslag moet doorgaan, coûte que coûte. Zelfs al zou hij niet lukken, er moet toch gehandeld worden. Want het komt niet meer op het praktische doel aan, maar dáárop dat de Duitse verzetsbeweging voor de wereld en de geschiedenis met inzet van eigen leven de beslissende worp gewaagd heeft. Al het andere daarbij is onbelangrijk.’
Dezen ging het om de eer een begrip dat zij nog uit de Pruisische traditie gered hadden (het is geen toeval dat veel van de samenzweerders van adel waren). Anderen ging het eerder om de rechtsstaat, die Hitler op zo flagrante wijze schond. Ook dit begrip behoort tot de Pruisische traditie (‘Er zijn nog rechters in Berlijn’) en is niet synoniem met democratie, want daarvan gaf het oude Pruisen weinig blijk.
Democraten waren de meeste samenzweerders dan ook niet. Velen onder wie Stauffenberg hadden in 1933 Hitlers komst toegejuicht als teken van Duitslands wederopstanding na de vernedering van Versailles. Velen Stauffenberg niet waren spijtoptanten van het nazisme (zo iemand was Tresckow). Op het onrecht en de gruwelen van het regime, waarvan zij vooral in Polen en Rusland getuige waren geweest, hadden ze niet gerekend. Bij hen speelde schuldgevoel een grote rol. Het was een late revolte van het geweten, een ‘wanhopig, misschien zelfs overspannen, voornemen’, zei Fest.
Stauffenberg zelf, overigens vrijwel de enige van de samenzweerders die tot het laatst het hoofd koel hield, was een adept geweest van Stefan George, dichter o.a. van Das neue Reich, profeet van ‘een nieuwe religie, uitgaande van Duitsland en door Duitsland aan de wereld opgelegd’, zoals de Nederlandse dichter Albert Verwey, die zijn vriend was geweest, schreef.
Stefan George was zelf geen nazi. Hij verliet Duitsland zelfs in 1933 en stierf datzelfde jaar in Locarno. Maar hij had wel ‘een onvrijwillige bijdrage geleverd tot een klimaat dat in de politieke zone warhoofden vatbaar maakte voor de Teutoonse kolder’ (aldus de literaire criticus C.J.E. Dinaux). Hijzelf zag zich trouwens als ‘de voorvader van de nieuwe nationale beweging’.
Welnu, uit deze sfeer kwam Stauffenberg, en hij zou zich daar nooit helemaal van vrij maken, want voor het vuurpeloton zou hij geroepen hebben: ‘Es lebe das heilige Deutschland!’ (wat zijn weduwe helemaal niet onwaarschijnlijk achtte). Het woord overspannen, dat Fest gebruikte, klinkt dan ook helemaal niet vreemd zeker niet in buitenlandse oren.
Natuurlijk moeten er, ook bij Stauffenberg, andere motieven eveneens in het geding zijn geweest. Enkele noemde ik al. Ook minder verheven motieven, zoals de overweging dat de oorlog al verloren was en een Duitsland zonder Hitler misschien betere voorwaarden zou weten te krijgen. (Sommige samenzweerders dachten nog dat Duitsland Oostenrijk, Sudetenland en de in 1919 aan Polen verloren gegane gebieden zou kunnen behouden.)
Er is dus veel aan te merken op de samenzweerders van 20 juli 1944 en hun motieven. Maar dit moet altijd gebeuren in het besef van de toestand en het klimaat waarin Duitsland zich vóór Hitler had bevonden: verloren oorlog, inflatie en, na enkele jaren welvaart, verwoestende economische crisis een combinatie die zich in weinig andere Europese landen heeft voorgedaan.
Zeker, het Duitse verzet tegen Hitler, dat de enigszins kunstmatige grondmythe van de Bondsrepubliek is (zoals de Franse Revolutie die van de Franse republiek is), is altijd de zaak van de kleine minderheid geweest. Maar hoe groot was het actieve verzet tegen Duitsland in de bezette landen? En daar ging het tegen een buitenlandse vijand.
Reden te meer het Duitse verzet wat ook zijn motieven mogen zijn geweest de eer te geven die het toekomt en het zeker niet te meten naar, in ons geval, Nederlandse maatstaven. Helden hoeven geen heiligen, zelfs niet noodzakelijkerwijs democraten te zijn.
NRC Handelsblad van 15-07-2004, pagina 7