Een huis in Brussel
In het midden van de jaren '70 had Nederland een ambassadeur in België die zei dat als er iets was wat hij tijdens zijn ambtsperiode hoopte te bereiken, dat de oprichting van een Nederlands cultuurcentrum in Brussel was. Helaas, het heeft nog ongeveer dertig jaar geduurd alvorens zo'n centrum er was. Op 24 juni werd het Vlaams-Nederlandse Huis geopend.
De oorzaak van deze vertraging is, zoals we in twee, ongeveer gelijkluidende berichten in de krant van 25 juni en 4 juli hebben kunnen lezen, vooral te zoeken in de schroom van officieel Nederland ook maar iets te doen wat zou kunnen lijken op inmenging in Belgiës interne twisten, waartoe in de eerste plaats de taalstrijd behoort.
Die schroom bestaat al sinds die taalstrijd woedt. In de jaren '30 had het ongeveer een jaar geduurd voordat de historicus Geyl tot hoogleraar in Utrecht werd benoemd. De minister van Buitenlandse Zaken had bezwaren tegen die benoeming, omdat Geyl bekend stond om zijn actieve betrokkenheid bij de Vlaamse zaak. Die benoeming zou de Nederlandse verhouding met officieel België, dat toen nog voornamelijk Franstalig was, kunnen vertroebelen.
En enkele decennia later opende een Nederlandse minister-president een bijeenkomst te Brussel waar de tweejaarlijkse prijs der Nederlandse letteren zou worden uitgereikt, met een rede die hij begon in... het Frans. Brussel was (en is) immers officieel een tweetalige stad. Formeel was die minister-president dus volkomen in de haak, maar van Frankrijk, Belgiës andere buur, zijn zulke voorbeelden van formalisme en schroom niet bekend.
Het Huis is er dan eindelijk, hoewel het nog twee jaar zal duren voordat het helemaal klaar is. De opzet ervan is iets anders dan zich die Nederlandse ambassadeur uit de jaren '70 een minnaar van de Nederlandse letteren overigens, wat niet van iedere ambassadeur gezegd kan worden had gedroomd. Het is nu niet een Nederlandse, maar een Vlaams-Nederlandse onderneming.
De vraag is of dit nu niet juist eerder geschikt is om Waalse en Franstalige animositeit op te roepen dan een puur Nederlands cultuurcentrum zou doen. Als er sprake is van zo'n animositeit, dan uit zich die niet zozeer tegen Nederland als wel tegen Vlaanderen, dat prachtig voorbeeld van emancipatie! de vroegere Franstalige meesters steeds meer overvleugelt.
De Nederlandse regering zou dan weliswaar haar traditionele schroom hebben overwonnen overigens op oneigenlijke gronden: de Vlamingen betalen een deel van de kosten, en de kwestie van het Huis ging andere twistpunten tussen Nederland en Vlaanderen beïnvloeden (zoals de uitdieping van de Schelde en de IJzeren-Rijnspoorlijn) maar doordat het nu een Vlaams-Nederlands huis wordt, kan het gemakkelijker mikpunt in de interne strijd in België worden wat Nederland altijd heeft willen vermijden.
Een andere wijziging van opzet is dat het Huis niet meer, zoals het bericht in de krant van 25 juni luidde, ‘de cultuur van het Nederlandse taalgebied in België zou promoten, maar in Europa’, waar immers Brussel ook de hoofdstad van is. Op zichzelf lijkt die wijziging zinnig te zijn, want het is de vraag of Nederland en Vlaanderen, die zeker één taal gemeen hebben, ook eenzelfde cultuur hebben. Cultuur is meer dan taal.
In een rede te Brussel betwijfelde Hedy d'Ancona, tussen 1989 en 1994 minister van Cultuur, of er daarom gesproken kon worden van een Vlaams-Nederlandse cultuurgemeenschap. Dat was meer tactloos dan onoprecht of zelfs onjuist. (Overigens liet zij die rede door een van haar ambtenaren uitspreken. Zelf vond ze het niet de moeite waard naar Brussel te komen, daarmee blijk gevend van de lage prioriteit die de betrekkingen met Vlaanderen in Den Haag en zeker in Amsterdam, waar de minister vandaan kwam genoot.)
In de nieuwe opzet nu wordt het Huis ‘eerder een forum voor debatten over culturele diversiteit, samenleving en politiek in Europa’ of, zoals de Vlaamse minister van Cultuur bij de opening zei, ‘een instrument om de burger te helpen de stap naar Europa te zetten’. Heel mooi, maar dan zullen die debatten en andere middelen tot informatie dan toch niet in de eerste plaats in het Nederlands gehouden moeten worden.
Het zijn, in die opzet, immers niet alleen de Nederlandstaligen die bereikt moeten worden, maar juist de anderstaligen, wier kennis van Nederland en Vlaanderen doorgaans zeer gering is (deels vanwege de taalbarrière). Het Vlaams-Nederlandse Huis zal dus voornamelijk in andere talen dan het Nederlands moeten communiceren, zoals de (weinige) cultuurinstituten die Nederland in het buitenland heeft, ook doen.
Voor Nederlanders zal dat geen bezwaar zijn. Die zijn al gauw bereid hun eigen taal in te ruilen voor een of ander koeterwaals. Maar bij Vlamingen, die nog midden in een taalstrijd zitten, is dat doorgaans anders. Dat zou wel eens een twistappel kunnen worden, en dan zou het tegendeel bereikt zijn van wat oorspronkelijk de bedoeling was. Tact niet de sterkste eigenschap van de Nederlander zal dus vereist zijn.
We mogen blij zijn dat er eindelijk zo'n huis in Brussel staat, maar het tegelijkertijd betreuren dat de oorspronkelijke opzet een Nederlands huis in Brussel niet gehandhaafd is.
Hoe dit ook zij de ambassadeur die in de aanhef van dit stukje genoemd werd, heeft dit helaas niet meer mee kunnen maken. Hij is acht jaar geleden overleden. Zijn naam zij hier met ere genoemd: Hugo Scheltema.