Weer een stoel minder
Veertien maanden geleden stelde deze rubriek vast dat de traditionele pijlers van Nederlands buitenlands en veiligheidsbeleid - de NAVO en de Europese Unie - wankelden. Daaruit werd de conclusie getrokken dat Nederland tussen allerlei stoelen dreigde te vallen - niet door eigen schuld, werd daaraan toegevoegd. Die beschouwing verlokte de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken tot een repliek, waarin, zoals te verwachten was, vaststelling en conclusie werden bestreden.
Zal de huidige bewindsman, Bernard Bot, hetzelfde doen met de studie die het instituut Clingendael onlangs het licht heeft doen zien en waarin vijf onderzoekers, aan dit instituut verbonden, min of meer - maar na veel uitvoeriger argumentatie - tot dezelfde conclusies komen als mijn artikel van 20 februari 2003? Dat zou heel mooi zijn, maar de natuurlijke gesprekspartner van een bewindsman is niet een journalist of zelfs een instituut, maar het parlement.
Hoe dit ook zij - uitgangspunt van die studie, die de titel draagt De herontdekking van de wereld: Nederlands buitenlands beleid in revisie, is ‘de overtuiging dat diepgaande verschuivingen in het internationale krachtenveld Nederland nopen tot een heroverweging van de traditionele uitgangspunten van het buitenlands beleid’. Constatering en conclusie in één zin samengevat.
Maar die verschuivingen waarvan de studie spreekt, gaan snel en maken de studie al bijna achterhaald, nauwelijks dat zij in februari jl. verschenen was. Zo schrijft A. van Staden, directeur van Clingendael, in een nabeschouwing dat het ‘oude argument’ dat deelneming van Groot-Brittannië aan het Europese proces ‘tevens het behoud van de transatlantische band verzekert, nog steeds zijn waarde behouden’ heeft.
Ook ik heb dit tot voor kort geloofd en daarom de mening uitgesproken dat een Europees ‘directorium’ waarvan Engeland deel zou uitmaken, voor Nederland minder bezwaarlijk zou zijn dan een Frans-Duitse as. Maar Tony Blairs pirouettes van de laatste weken hebben mij sterk doen twijfelen aan de waarde van dit argument.
In de eerste plaats: de mate van Blairs invloed op president Bush werd wel overtuigend aangegeven toen hij bij zijn recente bezoek aan Washington werd geconfronteerd met (en verrast door) Bush' feitelijke capitulatie voor Sharons eisen. Wat hiervan ook overigens gezegd kan worden, zij was in elk geval een eigenmachtige verscheuring van de ‘routekaart’ voor het Israëlisch-Palestijns geschil waarover de Westerse mogendheden en Rusland het eens waren geworden. Blair kan daar onmogelijk blij mee zijn geweest, maar moest in Washington wel bonne mine à mauvais jeu maken.
In de studie van Clingendael uit Bart Tromp zich al buitengewoon sceptisch over de feitelijke Britse invloed op de Amerikaanse standpunten inzake Irak, ondanks de onvoorwaardelijke Britse steun aan die standpunten, en komt hij, op grond daarvan, tot de conclusie ‘dat moeilijk verwacht kan worden dat een meer pro-Atlantische koers het veel kleinere Nederland wél tot voordeel zou strekken’, maar Van Staden scheen twee maanden geleden nog enige hoop te koesteren. Nu ook nog?
Intussen heeft Blair op zijn beurt zijn Europese partners overrompeld door zich plotseling, en in strijd met vorige pertinente uitspraken, uit te spreken ten gunste van een referendum over de Europese grondwet. Nu kunnen we ook van mening verschillen over het nut van referenda, in het bijzonder met betrekking tot het Europese eenheidsproces, maar vrijwel zeker is dat bij zo'n referendum de Britten zich tegen de grondwet zullen uitspreken (volgens de laatste peilingen is nu 53 procent tegen en 16 procent voor), waardoor het hele project dat de Europese Unie regeerbaar moet maken, weer op losse schroeven zou komen te staan. Een Brits ‘neen’ tegen de grondwet zou, zo niet formeel, maar zeker wél in de praktijk een eind maken aan een effectief Brits lidmaatschap van de EU, zoals ook eurocommissaris Chris Patten, zelf een Brit, zondag in The Observer betoogde. Daarmee zou opnieuw een pijler aan Nederlands buitenlands beleid komen te ontvallen, want is het niet sinds 1950 altijd het streven van dit beleid geweest Engeland bij het Europese eenheidsproces te betrekken? Dit doel scheen in 1973, met Engelands toetreding tot de EU, bereikt; maar nu dreigt wéér een stoel onder het Nederlandse beleid weggetrokken te worden.
Nu op Engeland geen staat gemaakt kan worden - noch als waarborger van de transatlantische band noch als speler van een constructieve rol in het Europese proces - lijkt een verdere continentalisering van het Nederlands beleid onvermijdelijk - zonder illusie overigens dat een continentaal Europa ooit een gelijkwaardig tegenwicht tegen de Verenigde Staten zal kunnen vormen, als het al überhaupt tot een gemeenschappelijk beleid kan komen.
Opnieuw moet beklemtoond worden dat dit alles zich voltrekt zonder dat van een Nederlandse ‘schuld’ of falen gesproken kan worden. Want het is eveneens een illusie te menen dat een land als Nederland enige invloed zou kunnen uitoefenen op wat Bart Tromp noemt de ‘tektonische verschuivingen’ die zich sinds 1989 in het internationale krachtenveld hebben voorgedaan en zich nog voordoen.
Zelfs als ‘bruggenbouwer’ - een rol die minister Bot blijkbaar even dierbaar is als zijn voorganger - zou Nederland weinig kunnen presteren, al was het slechts omdat bruggen niet zonder stevige bruggenhoofden kunnen, en die zijn er niet. Bovendien - en daar wijst Van Staden terecht op - is ‘een noodzakelijke voorwaarde voor succesvol bemiddelend optreden een centrale regie van onze buitenlandse betrekkingen. Daaraan heeft het in de afgelopen tijd te veel ontbroken’ (niet alleen in de laatste tijd overigens). ‘Een regering die met verschillende monden spreekt, zaait in het buitenland slechts verwarring.’
NRC Handelsblad van 29-04-2004, pagina 7