Toch een uitzonderlijk man
In The summing up maakt W. Somerset Maugham de opmerking dat hij in de politici die hij ontmoet heeft, zelfs in de succesrijke onder hen, zelden een grote mate van intelligentie, subtiliteit of verbeelding heeft ontdekt. Het was eerder middelmaat wat de klok sloeg. En zo was hij tot de conclusie gekomen dat er een aparte gave nodig is om de staatszaken met redelijk succes te leiden, en dat die gave weinig te maken heeft met genoemde kwaliteiten. Dit geldt overigens ook, zegt hij, voor grote zakenlieden.
Was dit ook het geheim van Colijn, de dominerende politicus in het Nederland van de jaren '20 en '30, minister-president in de crisisjaren 1933-1939? Treffende, van oorspronkelijk denken getuigende uitspraken zijn van hem niet bekend. Zijn monetair-economisch beleid is op een mislukking uitgelopen. Hij onderschatte het gevaar dat Hitler betekende, en had geen oog voor het ontwakenende nationalisme in Oost-Azië, meer in het bijzonder Nederlands Oost-Indië. Toch was hij een succesrijk politicus, getuige de grote verkiezingszege die hij midden in de crisis boekte.
In mijn bespreking van het tweede deel van Herman Langevelds biografie van Colijn (2 april jl.) heb ik dit paradoxale verschijnsel proberen te verklaren: Colijns wereldbeeld was al vóór 1914 gevormd en sindsdien niet veranderd, en met het Nederlandse volk was dit ook het geval, in zoverre als het aan de Eerste Wereldoorlog was ontkomen en dus de revolutionaire gevolgen ervan op z'n hoogst als toeschouwer had meegemaakt. In een stabiele, zo niet conservatieve, samenleving, die de aansluiting bij haar buren had verloren, zagen velen zich in Colijn verzinnebeeld. Rustig in de woelige baren.
Wat er ook van die verklaring gezegd mag worden, zij kan in elk geval uitsluitend slaan op de wisselwerking tussen Colijn en het Nederlandse volk. Colijns grote gezag in het buitenland, waarvan Langevelds boek vele getuigenissen geeft, blijft onverklaard. Dit gezag is des te merkwaardiger omdat Colijn nu niet bepaald een man van de wereld was. Hij bleef in veel opzichten de gereformeerde boerenzoon uit de Haarlemmermeer, een genus dat buitenlanders doorgaans vreemd is.
Niettemin had hij dit gezag. Had hij dat verworven in de jaren (1914-1922) dat hij directeur was van de Bataafsche Petroleum Maatschappij en als zodanig vaak op het hoogste niveau met de Britse regering moest onderhandelen (van 1919 af woonde hij zelfs in Londen)? Zeker is dat hij toen vele Britse politici heeft leren kennen, die blijkbaar geen slechte indruk van hem kregen. Van die tijd, zo niet al eerder, dateert zijn vriendschap met Churchill, die gewoonlijk niet veel geduld had met onbenulligheden.
Meer algemeen gezag, zelfs lof, kreeg hij als voorzitter van verscheidene conferenties die de Volkenbond einde jaren '20 bijeen had geroepen. Soortgelijke functie verrichtte hij op de grote economische conferentie te Londen in 1933. Blijkbaar kenmerkte zijn voorzitterschap zich door ‘despotisme vol humor’. Het neutrale Nederland had in die jaren wel enkele diplomaten (zoals Van Karnebeek en De Graeff) die respect afdwongen, maar geen politici die de internationale statuur van Colijn hadden.
Intussen bleef Colijns internationale referentiekader vooral Brits. Frankrijk wantrouwde hij, en om de leiders van het nationaal-socialistische Duitsland te ontmoeten voelde hij geen enkele behoefte (vergelijk dat met de hartelijke betrekkingen die zijn voorganger en geloofsgenoot Abraham Kuyper met het wilhelminische Duitsland onderhield). Met de toen nog salonfähige Mussolini moet hij eind jaren '20 één ontmoeting hebben gehad.
Maar de relaties met zijn Britse vrienden bleven innig. Enkele weken vóór de Duitse inval van mei 1940 bezocht hij weer eens Londen, waar hij, ambteloos burger, gesprekken had met premier Chamberlain, minister van Financiën Simon, minister van Buitenlandse Zaken Halifax en, natuurlijk, met Churchill (toen minister van Marine). Ook werd hij op Buckingham Palace ontvangen. Nu, die eer viel niet iedereen te beurt.
Zijn vriendschap met Churchill was curieus. Zij beperkte zich niet tot politieke zaken. Churchill stuurde hem zijn historische boeken, waar Colijn dan commentaar op gaf, dat door Churchill werd beantwoord (zelfs in de tijd dat deze weer minister was). Maar het was Colijn, die het akkoord van München van 1938, waarbij Tsjechoslowakije werd verkwanseld, van harte toejuichte, blijkbaar ontgaan dat Churchill daar heel anders over dacht, want in een brief aan deze zong hij de lof van Chamberlain, architect van dit akkoord. Aan de vriendschap heeft dit echter geen afbreuk gedaan, want toen Colijn in augustus 1939 voor de laatste maal was afgetreden, kreeg hij een bezorgd telefoontje van Churchill.
Ook met president Roosevelt stond hij in geregeld contact, via diens vriend Fuller, die in de jaren '30 Colijn herhaaldelijk bezocht. Zijn rapporten over diens inzichten maakten kennelijk indruk op de president, die hem zelfs uitnodigde op het Witte Huis te komen logeren. Ook dat overkwam niet iedereen. (De Duitse inval maakte de geplande ontmoeting tussen beiden onmogelijk.)
Zo moeten wij vaststellen dat Colijn groot gezag in het buitenland genoot of, zoals zijn nauwe medewerker H.M. Hirschfeld in zijn memoires schrijft, ‘uitmuntend met de “groten” wist om te gaan’. We moeten dit constateren zonder er een andere verklaring voor te kunnen geven dan dat hij, met al zijn feilen en vergissingen, een uitzonderlijk man was, wiens invloed niet uitsluitend aan zijn gave van intellect of inzicht toe te schrijven was.
Nee, er was toch nog een andere, bijkomende verklaring. Nederland was toen het derde koloniale rijk ter wereld en genoot als zodanig meer gezag dan waarop een klein land gemeenlijk kan bogen. De boerenzoon uit de Haarlemmermeer maakte daar meer gebruik van dan, bijvoorbeeld, zijn directe, adellijke voorgangers, Ruijs de Beerenbrouck en De Geer, hadden gedaan of zelfs, Colijns persoonlijke gezag of présence niet bezittend, hadden kunnen doen, als ze dat al gewild hadden.
NRC Handelsblad van 22-04-2004, pagina 9