Uit een stapel knipsels
Eén plaats op mijn schrijftafel heb ik bewaard voor knipsels uit kranten en tijdschriften die mij van pas kunnen komen bij het schrijven van mijn rubriek. Zo nu en dan dun ik die stapel uit en stuit ik soms op oude artikelen waarvan ik om de een of andere reden geen gebruik heb kunnen maken, maar die toch interessant zijn. Hier volgt een bloemlezing eruit.
Eerst een interview van Mia Doornaert in De Standaard van 11 maart 2000 met de economist Daniel Cohen, lid van de Raad voor Economische Analyse van de toenmalige Franse premier Lionel Jospin. Als we aannemen dat Cohen, evenals Jospin, socialist is, maakt dat zijn opmerkingen over het kapitalisme des te interessanter.
‘Het kapitalisme lijdt niet zozeer onder zijn ondeugden als onder zijn deugden. We prijzen de redelijkheid; welnu, het kapitalisme is zeer rationeel. Het kan de uitdrukking en de voldoening van noden rationaliseren, en dat is een pluspunt. Maar het ruimt geen plaats in voor dromen, voor heroïsme en dus voor datgene in de mens wat juist in opstand komt tegen de neiging alles te rationaliseren. Het kapitalisme lost die tegenstelling op door de kritiek telkens weer te absorberen, zoals het ook met mei '68 deed.’
‘Je ziet dat het kapitalisme telkens op maatschappelijke veranderingen reageert. Het is normaal en heilzaam dat de civiele maatschappij het kapitalisme bekritiseert en tot hervormingen dwingt. De democratie moet zich niet afvragen of ze compatibel is met het kapitalisme, het kapitalisme moet telkens weer bewijzen dat het compatibel is met de democratie.’
Moraal: wie kapitalisme met conservatisme gelijkstelt, heeft er niets van begrepen. Het kapitalisme volgt juist elke verandering zeker, om er een slaatje uit te slaan. Het kapitalisme is zelf beginselloos, trekt zich niets van normen en waarden aan, wat het conservatisme wel doet. Anderzijds: het kapitalisme heeft het meeste succes in democratische landen. Dat moet te denken geven.
Ander citaat: ‘Men neme de machine: zoals Christus plaatsvervangend lijdt, zo werkt de machine plaatsvervangend voor degenen die, overbodig geworden, ontslagen zijn [...] Ik wil met deze vergelijking vragen waarom men de onmiskenbaar wrede plaatsvervangersfunctie van de machine accepteert en antwoorden: de plaatsvervangersfunctie van Christus accepteert men toch ook! Zoals Christus kan de machine slechts daarom plaatsvervanger zijn, omdat zij zonder zonde is.’ (Michael Jäger in Widerspruch 40, Zürich 2001).
André Szász, oud-directeur van De Nederlandsche Bank, in Het Financieele Dagblad (28 november 2003): ‘...de Fransen waren en zijn steeds met Duitsland bezig. Ook leefde steeds de dreiging dat [...] Duitsland Oost en West tegen elkaar zou uitspelen. [...] Op die perspectieven vereiste het Franse belang een tijdig antwoord. Dat antwoord werd gezocht in de constructie van Europa. Monetair Europa was een essentieel onderdeel, dat moest worden doorgedrukt, zolang het nog kon.
Geen Franse vakminister zal dan ook menen dat de euro op zichzelf staat. Frankrijk kan zich in zijn internationale relaties geen provincialisme veroorloven. Hierin, in schaal en perspectief van denken en beleid en de aanwezigheid van een strategische visie, ligt het verschil tussen grote landen en kleine, zoals Nederland, ook al voeren wij van tijd tot tijd statistieken op om aan te tonen dat wij groter zijn dan anderen.’
Kortom, Nederlanders of ze nu Zalm of Verhagen, Jansen of Pietersen heten denken provinciaals. Fransen niet (wat niet zeggen wil dat ze het altijd bij het rechte eind hebben, meestal niet zelfs).
En Duitsers? Zie hiervoor de volgende citaten. Ze zijn uit een artikel van Stephen F. Szabo, docent aan de Johns Hopkins Universiteit te Washington, in de Frankfurter Allgemeine van 3 februari jl. Deze betoogt dat de ‘Duitse kwestie’ weer actueel geworden is, nu de huidige Duitse regering, door zich, in de kwestie-Irak, tegen Amerika te keren, ‘weer tot Bismarcks strategie van wisselende bondgenootschappen is teruggekeerd en tegelijkertijd het gevaar van een onverankerd Duitsland heeft opgeroepen. [...]
Wat als een tactische wissel van Schröder (tijdens een verkiezingscampagne!) begon, is een strategische ommezwaai geworden. Europa heeft nu voorrang boven het Atlantische imperatief. [...] Dit kan tot gevolg hebben dat de angst voor een in Europa ongebonden Duitsland weer opkomt vooral in Polen.’ Niet in Nederland of in Frankrijk, dat misschien eens reden zal hebben uit te roepen: ‘Die ich rief, die Geister, werd'ich nun nicht los’?
Nog iets over Duitsland. In Merkur (november 2001) schrijft Karl Heinz Bohrer dat het nationaal-socialisme niet zo'n succes bij de Duitsers heeft gehad omdat het hun de oorlog en Auschwitz beloofde, maar, juist integendeel, de idylle. ‘Het heeft denkbeelden van zuiverheid, beschermdheid en geloof verbreid, denkbeelden die het eenvoudige leven beloofden in een boze, gecompliceerde wereld. [...]
Men zou dit als een Duitse vorm van isolationisme kunnen zien. Deze heeft echter andere consequenties dan het Amerikaanse isolationisme, omdat het door apolitieke motieven gevoed wordt. Wie vandaag in filmjournaals en foto's van die tijd de gezichten van de geestdriftige massa's ziet die de Führer toejuichen, die ziet niet in de eerste plaats hysterie, maar naïveteit.’
Bohrer vreest dat die naïeve Duitsers de nazi-tijd overleefd hebben en dat ‘zij, zij het in volledig ander ideologisch gewaad, nog steeds dezelfde gelovig-moraliserende, idealistische, zeer ernstige toon doen horen. Het is de toon van de goede Duitser, die ons anderen op de zenuwen werkt.’
Nu, zulke mensen kennen we in Nederland ook, al hebben ze niet dezelfde erflaters als de Duitsers. Het is zoals Bohrer zegt: men kan blijkbaar snel van politieke opvatting veranderen, maar minder gauw van diep verankerde mentaliteit.
NRC Handelsblad van 15-04-2004, pagina 9