Juliana liet zich niet ringeloren
Er is een tijd geweest dat ook ik koningin Juliana heb gediend, maar van mijn suggesties heeft zij kritisch en spaarzaam gebruikgemaakt. Waar heb ik het over? Ik heb het over het officiële bezoek dat zij en prins Bernhard in april 1952 aan de Verenigde Staten brachten, waar ik toen werkzaam was als directeur van het Nederlands Informatiebureau (NIB).
Zondag heb ik daar het een en ander over verteld in het televisieprogramma Netwerk, waarin delen waren opgenomen van een interview dat ik jaren geleden hoeveel jaren weet ik niet meer heb afgegeven. Als ik nu over dat bezoek uit 1952 hier ook wat zeg, komt dat voor sommige lezers neer op een herhaling. Anderen zullen misschien tegenstrijdigheden tussen het gesprokene en het geschrevene ontdekken. Geen van beide berust op geschreven bronnen.
Maar eerst: hoe kwam ik toen in New York (standplaats van het NIB)? In 1949 had het ministerie van Buitenlandse Zaken mij gevraagd op het NIB te komen werken. Ik was toen sinds 1945 redacteur buitenland bij de Nieuwe Rotterdamse Courant, maar de krant vond het belangrijk iemand op de redactie met een Amerikaanse ervaring te hebben en was bereid mij voor een paar jaar uit te lenen.
Kon zij mij dan zelf niet naar Amerika sturen, als correspondent bijvoorbeeld? Nee, want ze had daar al een correspondent zitten. Bovendien moet men niet vergeten dat Nederland in die tijd, vlak na de oorlog, heel krap in de dollars zat. Voor reisjes naar, laat staan langere verblijven in, Amerika waren nauwelijks dollars beschikbaar. De uitnodiging van BZ was dus een buitenkansje. Mijn werkzaamheden in New York brachten mee dat ik, toen in 1951 bekend werd dat het koninklijk paar het jaar daarna de VS zouden bezoeken, ongeveer driekwart jaar de tijd had om dit bezoek publicitair voor te bereiden. Zo werd ik ook al spoedig door de ambassade te Washington ingeschakeld om voor redevoeringen die de koningin tijdens dat bezoek zou houden, concepten te helpen maken.
De bedoeling was dat aan de koningin al op een vroeg tijdstip die concepten voorgelegd zouden worden, want de ambassade en ik ook trouwens - was nogal geschrokken van de enigszins zweverige redevoeringen die zij in 1951 bij soortgelijke bezoeken in Parijs en Londen had gehouden. Voor zo'n zweverigheid hadden de Amerikanen, op een ogenblik dat de Koude Oorlog op een hoogtepunt was, helemaal geen oor. Dat dachten we tenminste.
Hoe dat ook zij - de minister van Buitenlandse Zaken, Dirk Stikker, dacht zichzelf en de koningin een dienst te bewijzen door haar maanden vóór het bezoek een pak kant-en-klare concepten voor te leggen. Maar hij had buiten de waard gerekend, want de koningin had intussen ook niet stilgezeten en trok een stapel eigen redevoeringen uit een la.
Wat zich toen en daarna heeft afgespeeld weet ik natuurlijk niet uit eigen ervaring. Ik zat niet in Soestdijk, maar in New York. Bovendien was ik maar een radertje in het hele team dat zich met dat bezoek bezighield. Maar volgens geruchten die ons toen al spoedig bereikten, zou de koningin van onze concepten hebben gezegd: ‘Meneer Stikker, het bier is weer best.’ Dat was een toespeling op een reclameleus van Heinekens Brouwerij, waarvan Stikker vóór zijn ministerschap president-directeur was geweest. (Juliana's favoriete bier was overigens Brand uit Maastricht.)
Dat het toen bijna op een crisis tussen staatshoofd en kabinet zou zijn uitgelopen en de koningin gedreigd zou hebben niet naar de VS te gaan als zij haar eigen redevoeringen, waar het kabinet grote bezwaren tegen had, niet zou mogen houden waarop het kabinet door de knieën zou zijn gegaan - dat heb ik evenmin uit eigen ervaring. Het enige wat ik weet is dat we, toen de koningin haar redevoeringen uitsprak, er niet heel veel van onze concepten in terugvonden.
Dat was in het bijzonder het geval met de redevoering voor het Amerikaanse Congres, die op een ogenblik dat de Verenigde Naties een oorlog in Korea aan het voeren waren - een bijna pacifistische toon had. De enige Nederlandse krant die daar iets van durfde zeggen, was Het Parool, dat zich afvroeg of de regering - de krant eerbiedigde zorgvuldig het leerstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid - misschien in meditatie was gegaan en ‘stemmen’ had gehoord.
En de Amerikanen zelf, tot wie die redevoeringen gericht waren? Waren die verbaasd of verontwaardigd? Helemaal niet. De koningin had groot succes met haar redevoeringen. Onze bezorgdheid was dus om niets geweest. Een klassiek voorbeeld van verkeerd public-relations-advies dus, dat ik ook mezelf kon aantrekken. Maar, zoals alle diplomaten, voorlichters en, niet te vergeten, journalisten, konden we dit succes achteraf ook wel weer verklaren. In al de koninklijke redevoeringen was kennelijk een jonge, bewogen vrouw aan het woord, die niet een door ambtenaren gemaakte tekst voorlas, zoals koningin Elizabeth van Engeland, die kort tevoren op bezoek was geweest, had gedaan. Het was niet de tekst zozeer die indruk maakte - die werd door weinigen (behalve misschien een enkele ambtenaar van het State Department) kritisch aangehoord - maar de persoon. Wat dat betreft, was Juliana's optreden een meesterstuk - dat echter ook gauw vergeten was. Schade heeft haar ‘pacifisme’ in elk geval de Nederlandse-Amerikaanse betrekkingen niet berokkend.
Tijdens dat bezoek kreeg ik de koningin evenwel ook eventjes van een andere kant te zien. De New Yorkse pers, die het bezoek volgde, had aangedrongen op een persoonlijke ontmoeting met Juliana. Na overleg met haar secretaris kon ik de pers toezeggen dat daartoe mogelijkheid zou zijn na afloop van een officieel diner (met de Veiligheidsraad van de VN, meen ik).
Maar toen het zover was, wilde de koningin daar niets van weten. Bij wie de schuld lag - bij de secretaris of iemand anders - weet ik niet. In elk geval was de koningin onverzettelijk. ‘Ik laat me niet ringeloren’, klinkt het nog in mijn oren. Hier was Juliana even niet de lieve vrouw die iedereen in haar zag, en ik stond tegenover de pers in mijn hemd.
‘Lief en zorgzaam en dan opeens driftig’, zei oud-premier De Jong, die haar veel beter gekend heeft, van haar na haar overlijden. Maar is zo nu en dan een driftbui ook niet menselijk?
Zo'n bezoek is niet voor herhaling vatbaar, al was het slechts omdat de internationale context in 1952 een volstrekt andere is dan nu. Nederland had, als een van de bondgenoten in een kleinere NAVO, een nog enigszins bevoorrechte positie in de VS. Het gevoel van solidariteit is, met het einde van de Koude Oorlog, over en weer sterk afgenomen en Amerika's aandacht geldt niet meer in de eerste plaats Europa, laat staan Nederland.
Voor de hele periode van Juliana's koningschap geldt het dichterwoord: ‘Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij.’