Van Tocqueville naar Klaasje Zevenster
Twee weken geleden, in mijn artikel van 4 maart, heb ik een heel verhaal opgehangen aan wat nu een leesfout blijkt te zijn. Wat is het geval? In de Tocquevilles beroemde boek De la démocratie en Amérique had ik een zin gevonden ik noemde het zelfs een ‘vondst’ die ik merkwaardig vond. Die zin luidde: ‘Tous les peuples de l'Amérique ont un état social démocratique.’ En waarom vond ik die uitspraak merkwaardig? In de eerste plaats leek Tocqueville hiermee de opkomst van de sociaal-democratie die op het ogenblik dat hij zijn boek schreef nog helemaal niet bestond te voorzien. In de tweede plaats vond ik die zin ‘geen goed Frans’.
Welnu, dit blijkt allemaal onzin onzin omdat ik die zin verkeerd gelezen had. Ik had nl. social gezien als bijwoord van démocratique, wat inderdaad slecht Frans zou zijn geweest terwijl het in werkelijkheid een bijvoeglijk naamwoord is bij état. Tocqueville heeft het dus over een état social (een maatschappelijke stand van zaken), die démocratique is. Ik moet last hebben gehad van een blinde vlek en heb wat erger is als gevolg daarvan Tocqueville van slecht Frans beticht.
Het toeval wil dat wanneer deze regelen onder de ogen van de lezer komen, ikzelf in Frankrijk vertoef, waar mijn kennis van het Frans een herkansing krijgt. De vooruitzichten zijn niet bemoedigend, want op mijn in het Frans gestelde boodschappen (per fax) aan het hotel kreeg ik steevast antwoord in het Engels. Nederlanders kennen geen Frans, moeten ze daar denken. Een droevige constatering op een ogenblik dat de boekenweek in het teken van Frankrijk staat.
Om redenen in het voorgaande vermeld kan deze rubriek vandaag niet reageren op wereldschokkende gebeurtenissen die intussen plaatsgevonden zouden kunnen hebben, bijvoorbeeld op een voortijdige overstroming van grote delen van Nederland als gevolg van ‘verschrikkelijke vloedgolven’, die een rapport, in opdracht van het Pentagon in de jaren '70 geschreven, voor het jaar 2007 voorspelde (als we tenminste het verhaal van Martin van Creveld in De Groene Amsterdammer van 5 maart moeten geloven).
Maar aangezien deze rubriek als stelregel heeft altijd een actuele gebeurtenis als aanleiding voor een beschouwing te hebben (al was het slechts een pas verschenen boek, dat verder over de oudste oudheid mag gaan), wil ik vandaag als aanleiding nemen een recent artikel van Maarten 't Hart waarin hij de aandacht vraagt voor romans die, zijns inziens ten onrechte, in vergetelheid zijn geraakt.
Ik moet bekennen dat zelfs heel wat van de door hem genoemde schrijvers mij onbekend waren. Dat was evenwel niet het geval met Marcellus Emants (1848-1923), van wie ik toevallig vorig jaar een tiental boeken of novellen, die in mijn kast stonden, herlezen had. Daartoe behoorde echter niet Inwijding uit 1901, dat Maarten 't Hart roemde.
Reden voor mij om het te gaan lezen. Ik moet zeggen: het viel mij tegen. Kan ons het leven van een Haags aankomend advocaat, die er een maintenee op na houdt, veel schelen, al geeft het boek ons ongetwijfeld een goed beeld van de laatnegentiende-eeuwse Haagse burgerij, vermaatschapt aan de adel (zijn adellijke moeder, bij wie hij inwoont, is echter een verschrikkelijke burgertante).
Maar waarschijnlijk heb ik het een en ander bij het lezen gemist, want in De levensbeschouwing van Marcellus Emants van F. Boerwinkel (1943) lees ik dat ‘buiten het enge perk van de door maatschappelijk fatsoen geslagen paaltjes’ de hoofdpersoon ‘tenslotte niet zijn eigen leven durft te gaan leven; hij keert gehoorzaam terug binnen die paaltjes en verraadt daarmee alles wat er nog aan rudimenten van edele motieven eens bij hem aanwezig was’, zoals ‘de quasi-sociale belangstelling in het lot van de arbeider’.
Maar ook na lezing van deze exegese was ik niet onder de indruk. Dat was heel anders met een van Emants' andere boeken, het door Maarten 't Hart niet genoemde Liefdeleven uit 1916. Dat was een openbaring voor mij. Hoewel de titel een keukenmeidenroman doet vermoeden, blijkt het de wrange tekening van een huwelijk tussen twee mensen die elkaar, ondanks alle goede wil, maar niet kunnen begrijpen een thema dat nog volkomen modern is (alleen het decor is oud).
Volgens mij staat dit boek op hetzelfde niveau en is het even actueel als Langs lijnen van geleidelijkheid en Aan de weg der vreugde van Louis Couperus (een jongere tijdgenoot van Emants) en overtreft het Emants' bekendste boek, Een nagelaten bekentenis uit 1894.
Maar ik wil me niet als deskundige opwerpen, te minder omdat nogal wat van de boeken die ik de laatste jaren herlezen heb vaak na vele decennia mij nogal tegengevallen zijn. Zo onlangs nog La chartreuse de Parme van Stendhal na de lyrische recensies naar aanleiding van de jongste vertaling ervan moest ik opnieuw tot de conclusie komen dat veel mij blijkbaar ontgaan was en Voyage au bout de la nuit van Céline, dat ik bijna vijftig jaar geleden ademloos gelezen had.
De les die hieruit misschien getrokken kan worden, is dat je geen boeken moet herlezen. De kans is groot dat illusies dan verdwijnen en dierbare herinneringen gestoord worden. Maar ook eerste lezing van beroemde boeken kan tegenvallen. Zo kreeg ik onlangs, na een bekentenis dat ik nooit Thomas Manns Buddenbrooks gelezen had, twee exemplaren van dit boek cadeau. Plichtsgetrouw ben ik het gaan lezen. En? Ongetwijfeld een knap boek, dat ik met plezier gelezen heb. Maar, vraag ik mij af, is het een groter meesterwerk dan de Barchester- en Palliserseries van Anthony Trollope, die kostelijke, maar niet (zoals vaak bij de bekendere Thackeray) karikaturiserende schetsen zijn van het kerkelijke en politieke leven in het Victoriaanse Engeland?
Het is de vraag van een liefhebber, die naar Frankrijk als lectuur heeft meegenomen Klaasje Zevenster van Jacob van Lennep, dat hij nooit eerder gelezen had. Hij heeft zich er al op voorbereid dat dit waarschijnlijk niet tot de wereldliteratuur behoort, maar daarom hoeft het nog niet onleesbaar te zijn.
NRC Handelsblad van 18-03-2004, pagina 9