Een strategische visie
Een politicus die van mening verandert en dat zelf bekendmaakt, is een zeldzaamheid. Zo iemand moet zich, wil hij tenminste nog een rol in de politiek blijven spelen, sterk voelen staan. Zo iemand is kennelijk Joschka Fischer, de Duitse minister van Buitenlandse Zaken.
In twee onlangs afgegeven interviews (in de Berliner Zeitung) van 28 februari en de Frankfurter Allgemeine van 6 maart) heeft hij verklaard wat hem van mening heeft doen veranderen. Het zijn de aanslagen van 11 september 2001, die hij een ‘weltpolitische Zäsur’ noemt. Toen werd de wereld geconfronteerd met een ‘volledig nieuw gevaar’, dat hij niet aarzelt een nieuwe vijand te noemen.
Dit heeft ook voor Europa gevolgen. Eigenlijk had de Europese Unie al in november 1989 moeten beseffen dat zij er een strategische dimensie bij had gekregen. Immers nu de Koude Oorlog was afgelopen, kon zij die dimensie niet meer, zoals tot dusver, aan Amerika overlaten.
Op 11 september 2001 zou die nieuwe vijand opdoemen, en daarmee was het conflict, met een andere supermacht, de Sovjet-Unie, vervangen door een asymmetrisch conflict, met een vijand die totaal andere wapens gebruikt en geen territorium als uitgangspunt heeft. Op dat nieuwe gevaar reageerde de EU niet als eenheid. Het waren de afzonderlijke lidstaten die dat, voorzover zij tevens lid van de NAVO (product van de Koude Oorlog) waren, deden. Daarmee begon, zegt Fischer, ‘de eigenlijke splitsing van de EU’.
Europa was zich dus zijn strategische dimensie niet bewust geweest en als zodanig geen strategische gesprekspartner voor Amerika. Dat kan het alleen zijn wanneer het ‘in continentale orden van grootte handelt. Rusland, China, India en natuurlijk de Verenigde staten die hebben de nodige grootte. Wij Europeanen staan voor de vraag of wij nauw genoeg met elkaar kunnen samenwerken om ons gewicht tot gelding te brengen. De klein-Europese concepten werken eenvoudig niet meer. Daarmee kan ons continent de strategische dimensie niet opvullen, en die is onontbeerlijk’.
Met het oproepen van dit brede perspectief trapt Fischer op verscheidene tenen. In de eerste plaats die van zijn Groene partijgenoten, die niet gewend zijn in strategische termen te denken. Integendeel, daar gruwen ze eerder van, want die doen hen denken aan de Kissingers, de Amerikaanse denktanks, ja, misschien aan de tijd dat Duitsland nog Weltpolitik wenste te bedrijven. Ook voor vijandbeelden zijn ze allergisch. Maar daar trekt Fischer zich niets van aan. En hij voelt zich sterk, want hij weet dat wanneer de Groenen hem niet langer als boegbeeld zouden hebben, zij tot een onbetekenend groepje zouden ineenschrompelen. Fischer is immers de populairste politicus in zijn land.
Ook Frankrijk moet verrast zijn geweest door Fischers uitspraak dat klein-Europese concepten niet meer functioneren. Vier jaar geleden had hij zich nog, in een opmerkelijke rede voor de Berlijnse Humboldt-universiteit, uitgesproken voor de vorming van een beperkte groep van Europese landen, die met de integratie verder willen gaan dan andere. Een Gravitationszentrum noemde hij zo'n groep, ook wel ‘voorhoede’ en ‘locomotief’.
Maar nu is hij, onder de indruk van 11 september 2001, daarvan teruggekomen, zoals hij openlijk toegeeft. Die eerlijkheid siert hem, maar Frankrijk zal niet zo gecharmeerd zijn van die volte-face. Het ziet immers in een kern-Europa, waarvan het natuurlijk droomt de leiding te nemen, president Chirac spreekt van groupes pionniers de enige mogelijkheid om in een Europese Unie van 25 leden, die deze per 1 mei zal tellen, nog een beslissende invloed uit te oefenen.
Maar volgens Fischer is zo'n kern-Europa passé. Blijkbaar is hij geschrokken van de vijandige reactie die een jaar geleden een poging tot zo'n kern-Europa Frankrijk, Duitsland, België en Luxemburg in Midden-Europa heeft opgeroepen. Daarmee was Europa waarlijk gespleten en Duitsland in één klap zijn invloed in zijn achterland kwijt. Door deze conceptie nu te verloochenen, probeert Fischer zijn land zijn middenpositie in Europa te hergeven een in wezen sterkere strategische positie dan die welke Frankrijk daarin inneemt.
Nu kunnen wij, met alle waardering voor Fischers strategische visie, ons afvragen: wat betekent dit eigenlijk allemaal? In de eerste plaats is de regering waarvan Fischer deel uitmaakt, buitengewoon zwak. Bondskanselier Schröder is geen strategisch denker, maar eerder een tacticus die maar één ding wil: aan de macht blijven. En zijn kansen daarin te slagen zijn op dit ogenblik klein. Wat dat betreft, kan aan Fischers strategische visie niet veel meer betekenis gehecht worden dan indien een minister van Buitenlandse Zaken van een klein land, Nederland bijvoorbeeld, zich in zulke grandioze bespiegelingen zou vermeien: misschien interessant, maar zeker irrelevant.
In de tweede plaats: maakt Fischers visie van een Europa van dezelfde strategische grootte als India, China of de Verenigde Staten enige kans? ‘Europa kan ook uiteenspatten’, zegt de interviewer van de Berliner Zeitung, Fischers antwoord daarop luidt: ‘Nee, daar is Europa te oud voor, de instellingen te gevestigd. Een mislukking kunnen we ons eenvoudig niet veroorloven.’
Ach, de wereldgeschiedenis is vol van ondernemingen die de mensheid zich niet kon veroorloven. De twee wereldoorlogen zijn daar voorbeelden van, waarvan juist dat oude Europa de ontketenaar én het slachtoffer was. Dus dát is geen overtuigend antwoord. Maar het is waar: ‘Het is niet nodig hoop te koesteren om iets te ondernemen noch te slagen om te volharden.’ Dat moet zelfs een scepticus toegeven.
Voor Nederland, welks nauwe banden met Duitsland vorige week tijdens koningin Beatrix' bezoek aan Duitsland in alle toonaarden bezongen werden, is de visie van de minister van Buitenlandse Zaken van dat grote land hoe dan ook belangrijk. En de lichte afstand ten opzichte van Frankrijk die Fischer lijkt te nemen, biedt onze diplomatie meer mogelijkheden dan zij vorig jaar had, toen het, volgens Chirac, onmogelijk was een vel papier tussen zijn positie en die van Schröder te schuiven.
NRC Handelsblad van 11-03-2004, pagina 9