2004
Heil en zegen, maar hoe?
Met het nieuwe jaar wensen we elkaar allemaal veel heil en zegen, maar als we de kranten van de eerste dagen van dat nieuwe jaar lezen, dan geloven we er eigenlijk niet erg in. Twee grepen uit de krant van verleden zaterdag (3 januari): het interview van Bas Heijne met de filosoof Rudiger Safranski in M, het maandblad van deze krant; en het ‘twistgesprek’ over de toekomst van Europa in het Zaterdags Bijvoegsel.
Safranski: ‘We worden geconfronteerd met een probleem dat zich in de geschiedenis niet eerder heeft voorgedaan. Omdat wereldwijde processen steeds nauwer met elkaar verstrengeld raken, worden de dingen alleen maar complexer, zo complex dat je ze intellectueel niet meer doorgronden kan.’
Ook ‘het humanisme, dat uitgaat van de individuele mens’ en waarop, zo voeg ik eraan toe, onze democratie berust ‘wordt van twee kanten bedreigd. Eerst heb je de globalisering, die je dwingt zo'n grote ruimte te overzien dat je aan je eigen ik niet meer toekomt. Vervolgens is er de biologie, die stelt dat een mens voor 99,8 procent genetisch bepaald is, zodat het begrip individu, biologisch gezien, niet meer houdbaar is.’
Is de verwarring waarin de mislukte top van Brussel Europa aan het eind van het vorige jaar heeft achtergelaten, een symptoom van deze existentiële verwarring en onzekerheid? Het is moeilijk dit aan te tonen, maar opvallend is dat ook oud-minister Frans Andriessen, die zeven jaar lang lid van de Europese Commissie is geweest, er eigenlijk, na die Europese top, geen gat meer in ziet.
Het is daar in Brussel, zegt hij in dat ‘twistgesprek’, ‘allemaal grondig misgegaan’. ‘Een situatie zo ernstig, herinner ik me niet.’ En zijn gespreksgenoten, Edmund Wellenstein (eertijds hoogste ambtenaar van de Europese Commissie) en Atzo Nicolaï (staatssecretaris voor Europese Zaken sinds juli 2002), bieden geen rooskleuriger perspectief.
In zo'n situatie grijpen mensen graag naar dooddoeners en gemeenplaatsen. Zo Andriessen: ‘Waar het in Europa aan ontbreekt is politiek leiderschap.’ O ja? Er zijn en waren anders genoeg Europese politici die zo'n leiderschap aanbieden. Denk aan generaal de Gaulle en nu aan president Chirac. Die wisten en weten precies wat het doel van Europa moest zijn; onder Franse leiding een tegenwicht tegen Amerika vormen, maar omdat Frankrijk daartoe niet sterk genoeg was, moet het dit samen met Duitsland doen.
Tot dusver zijn de Fransen daar aardig in geslaagd, hoewel de vraag is of dit koppel wél sterk genoeg is om zo'n tegenwicht te vormen en prealabel of het duurzaam zal zijn. Maar de vraag waar het hier om te doen is, luidt: is dát het leiderschap dat Andriessen bereid is onder alle omstandigheden te volgen? Andere Europeanen in elk geval niet terecht of ten onrechte.
Een andere dooddoener is dat Europa tegenwoordig grote mannen mist, zoals de Gaulle en Adenauer, Mitterrand en Kohl. De Belgische oud-premier Jean-Luc Dehaene maakt zich in, merkwaardig genoeg, het Reformatorisch Dagblad (20 december) tolk van zo'n gedachte: ‘Kohl en Mitterrand wisten waar ze naartoe wilden [...]. Ze waren in sterkere mate dan hun opvolgers communautair ingesteld.’
Daar onderwerpt Dehaene het leiderschap al dadelijk aan een voorwaarde: het moet communautair zijn ingesteld. Bovendien negeert hij dat Mitterrand en Kohl heel verschillende doelen voor ogen stonden: Mitterrand streefde, net zo goed als de Gaulle en Chirac, naar Franse suprematie in Europa, terwijl Kohl een federatie voor ogen stond. De monetaire unie, die de prijs was die Kohl voor de Duitse hereniging aan Mitterrand heeft moeten betalen, is dan ook niet, zoals hij gehoopt had, gevolgd door een politieke unie.
Maar moet niet allereerst deze vraag beantwoord worden: hoe komt het dat het ene tijdsgewricht geen ‘politiek leiderschap’ of ‘grote mannen’ produceert en het andere wél? Die ‘grote mannen’ zijn toch geen dei ex machina? Nee, zij komen te voorschijn wanneer het volk aan hen behoefte voelt, en soms zijn het dan nog avonturiers of, erger nog, demonen. En in de Europese Unie komt daar nog de complicerende factor bij dat bij alle volken gelijktijdig behoefte dient te worden gevoeld aan een welteverstaan Europees, dus voor de meeste volken: buitenlands leiderschap.
Nu, zulke constellaties zijn uiterst zelden. Daar kunnen we beter niet op rekenen. In de geschiedenis is zo'n politiek leiderschap over verschillende volken dan ook vaker opgelegd dan spontaan aanvaard. Zinspeelde de president van De Nederlandsche Bank, Nout Wellink, in zijn gesprek met Roel Janssen in de krant van 27 december daarop toen hij eraan herinnerde dat vóór 1806 er wel een soort stabiliteitspact bestond tussen de Nederlandse provinciën, maar dat pas toen de Fransen in dat jaar er een (Franse) koning hadden geïnstallleerd, de Nederlandse financiën gecentraliseerd werden?
Een blik in de desbetreffende literatuur leert dat Wellink hier een nogal vrije interpretatie geeft van wat er werkelijk gebeurd is, maar juist is in elk geval dat er een Frans bewind voor nodig was om de Nederlandse, versnipperde financiën te centraliseren. Zou Wellink, door aan dit Franse ingrijpen te herinneren, misschien ‘een soort wensdroom’ hebben uitgesproken?
Die vraag stelt Willem G. van Hasselt in zijn brief in de krant van dinsdag jl. Wellinks wensdroom zou dan zijn ‘een centralisering van alle nationale begrotingen in Euroland’, die ‘een ongekende revolutie, een absolute vlucht naar voren, naar een politieke unie’ zou betekenen. ‘Maar wel een politieke unie die geen federatie is, maar een EU als echte “superstate”’, zoals Frankrijk tussen 1806 en 1813 de superstaat was die in Nederland de financiën op orde bracht.
Die Franse maatregelen werden achteraf als een zegen beschouwd en zijn dan ook, na het herstel van de nationale onafhankelijkheid in 1813, niet ongedaan gemaakt. Zo heeft het belastingstelsel van Alexander Gogel, die in een van de geraadpleegde boeken ‘een van de meest trouwe dienaars van het Franse regime’ wordt genoemd, bijna de hele negentiende eeuw gefunctioneerd.
Als deze en andere Franse maatregelen indertijd Nederland tot zegen hebben gestrekt, waarom zou een van buitenaf gedicteerde wet niet hetzelfde effect kunnen hebben op de Europese staten, die in Wellinks historische parallel vergelijkbaar zijn met de Nederlandse provinciën of departementen van twee eeuwen geleden? Nu de federale weg doodgelopen lijkt te zijn, is dit een vraag die alle voorstanders van Europese eenheid onder ogen zouden moeten durven zien. Of dan maar liever geen eenheid?
NRC Handelsblad van 08-01-2004, pagina 9