Lekker de waarheid zeggen
‘Nederland moet zich binnen een grotere Europese Unie de kaas niet van het brood laten eten. Ministers en ambtenaren moeten zich eerder assertiever bemoeien met voor Nederland belangrijke dossiers dan ze nu plegen te doen. En ze moeten niet bang zijn om af en toe niet aardig te worden gevonden door hun Europese collega's.’
Bravo! Dat was de eerste reactie die deze samenvatting van de gevoelens van enkele Europaspecialisten in de Tweede Kamer die in de krant van 8 november stond, bij mij opriep. Nederland moet ‘slagvaardiger’ worden, maar het moet ook ‘meer souplesse’ tonen', ja ‘we moeten echt op een meer byzantijnse manier zaken gaan doen’.
Nog eens bravo! Maar hoe kunnen we assertiviteit met souplesse verenigen? Nederlanders worden in het algemeen niet geassocieerd met eigenschappen als souplesse, laat staan byzantinisme; eerder met beginselvastheid, koppigheid en bruuskheid, en die eigenschappen leren ze niet van de ene dag op de andere af. En dan: wat zijn de wapens die Nederland achter de hand moet houden bij een slagvaardiger en assertiever optreden? Waarmee kan het de Europese partners, en dan vooral de groten onder hen, dreigen op een manier die niet dadelijk als bluf doorgeprikt kan worden? Dat zou ik wel eens van die Kamerleden willen weten, vooral na de nederlaag van minister Zalm dinsdagochtend in Brussel.
Minister Zalm had in een eerder stadium openlijk gespeeld met de gedachte de landen die zich niet storen aan het door hen ondertekende Stabiliteitspact in de eerste plaats Frankrijk en Duitsland voor het Europese Hof te dagen, en de president van De Nederlandsche Bank, de overigens bedachtzame Wellink, had onlangs voor de televisie verklaard zich speciaal door de Duitsers ‘beduveld’ te voelen.
Assertief is dit wel, maar is het ook soepel? En wat belangrijker is: zijn Frankrijk en Duitsland ervan onder de indruk geraakt? Minister-president Balkenende zal dit intussen weten, want hij was, zoals we in de krant van 19 november hebben kunnen lezen, van plan president Chirac en bondskanselier Schröder op te bellen om ‘zijn ongenoegen over het overtreden van de begrotingsregels door beide landen kenbaar te maken’. En, hoe was hun reactie, nadat ze van Nederlandse kant van allerlei lelijks waren beschuldigd? Ook dat zou ik wel eens willen weten.
Laat er geen misverstand over bestaan: Nederland heeft gelijk met zijn strikte interpretatie van het Stabiliteitspact. Niet alleen is Nederlands belang daarmee gediend, maar ook: verdragen zijn verdragen. Als andere landen het pact schenden dan wel gehoorzamen al naar gelang hun belang van het ogenblik, welke waarden kan dan gehecht worden aan hun handtekening onder andere verdragen, zoals het verdrag tot vaststelling van een Europese grondwet?
Het is, met andere woorden, het oude liedje: Nederland heeft gelijk maar krijgt het ook gelijk? En hoe krijgt het gelijk? Welke middelen moet en of mag het gebruiken om gelijk te krijgen? Of zijn de Nederlanders al tevreden wanneer de groten lekker de waarheid wordt gezegd? Binnenslands is dan succes verzekerd, maar buitenslands? (Voor de meeste politici, die herkozen willen worden, is het binnenlandse gelijk belangrijker dan het buitenlandse.)
Betekent dit dat een land als Nederland altijd, na veel kabaal, door de pomp moet gaan? Nee. In The Economist van 22 november las ik het volgende: ‘Jordanië, een van Amerika's weinige vrienden in het Midden-Oosten, stond voor een kritieke keus: tenzij het bereid was een overeenkomst met de VS te tekenen die de uitlevering van Amerikaanse burgers aan het Internationale Strafhof belette, zou het de 100 miljoen dollar verspelen die het zou krijgen voor zijn hulp bij het opleiden van Iraakse politieagenten.
Bovendien zou het officiële bezoek dat koning Abdullah volgende maand aan Washington zou brengen, geannuleerd worden. Jordanië weigerde toe te geven, en president Bush krabbelde terug.’ Kleine landen kunnen dus, in bepaalde omstandigheden, met succes de druk van grotere weerstaan.
Daarvoor moeten zij allereerst de moed hebben, en vervolgens moeten de omstandigheden van dien aard zijn dat het vertoon van die moed niet loos blijft. In het Jordaanse geval vonden de VS het blijkbaar per slot van rekening niet raadzaam ook nog dát land tot een van zijn vijanden in het Midden-Oosten te maken. De Jordaniërs hebben de correlatie van krachten goed getaxeerd. Kennelijk geeft de bazaar daartoe een betere opleiding dan het college volkenrecht aan de Nederlandse universiteiten.
Toch heeft Nederland eens met succes de weerstand van al zijn Europese partners getrotseerd. Dat was het is bijna politiek incorrect eraan te herinneren toen minister van Buitenlandse Zaken Luns in het begin van de jaren '60, soms bijna in z'n eentje, zich verzette tegen de Gaulles plan voor een Europese politieke unie. Die is er toen dan ook niet gekomen.
Zelfs in het communistische blok kon in 1956 het rebelse Polen, door te dreigen met gewapend verzet tegen een Russische interventie, de Sovjet-Unie ertoe brengen de hervormingsplannen van Gomulka te gedogen. En dan is er natuurlijk het voorbeeld van Israël, dat alle druk weerstaat. (Het spreekt vanzelf dat deze constatering niet instemming met het in deze voorbeelden vermelde beleid hoeft in te houden.)
Zeker, zulke successen, waarvan sommige overigens tijdelijk waren (maar met tijd is vaak al veel gewonnen), garanderen geen succesrijke herhaling. Maar zij tonen aan dat, met moed, tact en inzicht, de partij voor de kleinen niet bij voorbaat verloren is. Zoals het gezegde luidt: Fortiter in re, suaviter in modo (krachtig in de zaak zelf, soepel in de wijze van uitvoering) een combinatie waar Nederlanders vaak moeite mee hebben.
NRC Handelsblad van 27-11-2003, pagina 9