Zwijgen over de waarheid
Martin Hohmann, het Bondsdaglid voor de CDU dat vrijdag uit zijn fractie werd gestoten, stond bekend als zeer rechts, maar niet antisemiet. Toen hij burgemeester van Neuhof, een voorstad van Fulda, was had hij meermalen verzoeningsbijeenkomsten van joden en christenen voorgezeten.
Dat hij nationaal-gezind was, werd niet als bezwaar ondervonden. Zolang iemand democraat is mag dat. Ook kwam hij uit voor zijn fundamenteel-katholieke geloof. Dat was niet uitzonderlijk voor iemand uit Fulda, een stad waar nog een maand na Hitlers machtsovername in 1933 de katholieke Zentrumpartij 69 procent van de stemmen kreeg, tegen 18,6 voor de NSDAP.
Als nationaal-gezinde Duitser leed hij onder het taboe dat het de Duitsers, nog zestig jaar na de oorlog, verbiedt te spreken over hun eigen lijden in die oorlog de bombardementen, de verdrijving van miljoenen uit het oosten omdat dit wel eens uitgelegd zou kunnen worden als relativering, zo niet bagatellisering, van het lijden dat zij anderen hadden toegebracht.
Ook dat was niets bijzonders. In 1998 had de schrijver Martin Walser, eerder van linksen huize, geprotesteerd tegen de ‘instrumentalisering’ van Auschwitz als ‘morele knuppel’ tegen de Duitsers, van wie de grote meerderheid na de oorlog geboren is. Walsers protest heeft toen een soms felle discussie losgemaakt, maar voor antisemiet is hij niet uitgemaakt.
Nu vond Hohmann op 3 oktober, ‘dag van de Duitse eenheid’, de dag gekomen om niet langer van zijn hart een moordkuil te maken. Hij hield een rede in Neuhof, die, zoals de meeste redevoeringen die min of meer obscure parlementariërs in kleine plaatsen houden, aanvankelijk geen aandacht trok totdat iemand de tekst op het internet zette. Toen brak de hel los.
Voordat ook hier lucht gegeven wordt aan gevoelens van verontwaardiging, is het nuttig na te gaan wat Hohmann precies zei in die rede. Hij begon te zeggen dat geen verstandig mens serieus de poging kan ondernemen de Duitse geschiedenis wit te wassen of te doen vergeten. Hij sprak van Hitler als de ‘voltrekker van het kwade’. De ‘misdaad van de industriële vernietiging van mensen, vooral van de Europese joden, drukt op de Duitse geschiedenis’. Maar dan barst hij uit: nog altijd wordt de Duitsers verweten een volk van misdadigers een Tätervolk te zijn, en ‘steeds nieuwe generaties van Duitse wetenschappers’ proberen die reputatie te bevestigen door ‘met bijna neurotische ijver zelfs de kleinste vertakkingen van de tijd van het nationaal-socialisme op het spoor te komen’. Wanneer Hohmann zich daarna afvraagt of dit alles niet, ‘anders dan de pedagogische verwachting wil’, zou kunnen ‘omslaan in een houding van innerlijk verzet’, dan is dit nog geheel afgezien van de bedoeling die Hohmann ermee kan hebben een op zichzelf gerechtvaardigde vraag. Mensen, niet alleen Duitsers, kunnen er op een goed ogenblik genoeg van krijgen steeds als schuldigen aangemerkt te worden.
Is deze vraag op zichzelf nog gerechtvaardigd, anders is dat met de reeks vragen die hij vervolgens stelt. Want dan worden die vragen suggesties: ‘Hebben ook de joden, die wij uitsluitend in de rol van slachtoffer waarnemen, een donkere zijde in de nieuwere geschiedenis of waren ze uitsluitend slachtoffer?’
Bij de beantwoording van die vraag ontspoort Hohmann volledig. Hij wijst op de vele joden in de marxistische beweging: Marx vooraan natuurlijk, maar ook Lasalle, Bernstein, Rosa Luxemburg en vele andere door hem genoemden. Maar vooral in de vroege Russische revolutie hebben joden een belangrijke rol gespeeld, en weer noemt Hohmann vele namen, te beginnen met Trotski. Feitelijk is dit allemaal juist, maar Hohmann vraagt zich niet af hoe dat zo gekomen is. Zou het feit dat de joden in tsaristisch Rusland en overig Oost-Europa een vervolgde minderheid waren, voortdurend bedreigd door pogroms, daar niets mee te maken hebben? Evenmin vermeldt hij dat het communisme onder Stalin (en ook nog later) onmiskenbare antisemitische trekken vertoonde. In dit deel van zijn rede onderscheidt Hohmann zich waarschijnlijk onbedoeld nauwelijks van Goebbels.
De conclusie die hij trekt, formuleert hij echter weer als suggestie: ‘Met een zekere recht zou men, met het oog op de miljoenen doden van die eerste fase van de Russische revolutie, kunnen vragen of niet ook joden een Tätervolk genoemd zouden kunnen worden met dezelfde logica als waarmee men Duitsers zo noemt.’ Het blijft bij suggesties, waarin het antwoord ‘ja’ ingesloten schijnt.
Schijnt, want het antwoord dat Hohmann er zelf op geeft, is ‘neen’. Immers, de joden die ‘zich aan bolsjewisme en revolutie gegeven hadden’, hadden gekapt met hun godsdienst. ‘Zoiets gold ook voor de nationaal-socialisten.’
‘Verbindend element van bolsjewisme en nationaal-socialisme is daarom de antireligieuze instelling en de goddeloosheid. Daarom zijn noch “de Duitsers” noch “de joden” een Tätervolk. De goddelozen, met hun goddeloze ideologieën die waren het Tätervolk van de vorige, bloedige eeuw.’
Een verrassende conclusie, die alleen maar kan opkomen in het brein van een fundamentalist. Maar die conclusie is nauwelijks doorgedrongen in de discussie die Hohmanns rede heeft ontketend. Daarin kregen vooral de passages de aandacht waarin hij, met goebbelsiaanse argumenten, de joden ervan leek te beschuldigen een Tätervolk te zijn. Hohmann had zich in de eerste plaats een onhandig en niet erg intelligent politicus betoond.
Maar wat veel interessanter, ja zorgwekkender is, is dat het besluit tot uitsluiting genomen is onder een golf van protest daartegen bij de leden van de CDU, die het eens zijn met Hohmanns stelling dat een taboe de Duitsers dwingt te zwijgen over het eigen verleden. Dit gevoel is overigens veel wijder verspreid dan alleen onder de CDU. Bondskanselier Schröder heeft ook wel eens laten weten dat zijn generatie (hij is in 1944 geboren) laat staan de volgende niet langer aangesproken wil worden op de misdaden van een vorige.
Misschien zullen we van Hohmann niet veel meer horen, maar de kwestie-Hohmann zal ongetwijfeld gevolgen hebben die zich nog lang zullen laten voelen in de eerste plaats voor de CDU en voorzitter Merkel, die paniekerig heeft geopereerd, maar ook op het hele politieke toneel in Duitsland. Als een vergelijking met Nederland veroorloofd is: het gevoel dat de waarheid niet gezegd mag worden, heeft bij ons machtig bijgedragen tot het succes van Pim Fortuyn.
NRC Handelsblad van 20-11-2003, pagina 7