Einde van een langdurig huwelijk?
Er heeft zich ‘een diepgaande verandering in de structuur van de Amerikaans-Europese verhouding’ voltrokken. Ja, we kunnen spreken van ‘het feitelijke einde van het Atlanticisme’. ‘De belangen van Amerika en Europa zijn in toenemende mate uiteen gaan lopen.’ ‘Europa's strategische relevantie voor de Verenigde Staten (is) afgenomen.’
‘Terwijl Amerika zich in de afgelopen jaren steeds verder van Europa heeft verwijderd, zal Europa zich de komende tijd steeds meer naar binnen richten.’ ‘De rol van de NAVO bij het opbouwen van wederzijds vertrouwen is in groeiende mate gemarginaliseerd.’ Het ‘vervreemdingsproces is niet langer vol te houden’. ‘Het breekpunt lijkt sneller dichterbij te komen.’
Dit is een bloemlezing uit een 17 pagina's lange analyse van de Amerikaans-Europese betrekkingen door Ivo H. Daalder in Christen-democratische Verkenningen (herfst 2003), een bewerking van een eerder artikel in het serieuze tijdschrift Survival van het in Londen gevestigde International Institute for Strategic Studies.
Met de serieuze analyticus die Daalder is, hebben de lezers van deze krant al meermalen kennis kunnen maken, laatstelijk door een interview met hem in het Zaterdags Bijvoegsel van 8 november. Als medewerker van de Nationale Veiligheidsraad onder president Clinton en als senior fellow van het Brookings Institution, een van de bekenste denktanks in Washington (voornamelijk door Democraten bemand), is hij iemand wiens opvattingen niet zomaar weggewuifd kunnen worden.
Het zou onbillijk zijn bij wijze van weerwoord erop te wijzen dat Daalders affiliaties, blijkens zijn vorige en huidige functies, kennelijk meer bij de Democraten dan bij de huidige machthebbers in Washington liggen. Dat zou hem als wetenschapsman tekortdoen, en bovendien schrijft hij zelf dat de Amerikaanse en Europese belangen al sinds het einde van de Koude Oorlog uiteen zijn gaan lopen dus ook in de acht jaren van Democratisch presidentschap onder Clinton (1993-2001).
In de transatlantische relatie zijn er zich dus dieperliggende zo men wil: seculairdere of tektonischere verschuivingen aan het voltrekken dan toegeschreven kunnen worden aan de inzichten dan wel grillen van deze of gene Amerikaanse of Europese regering, hoewel die natuurlijk wel die verschuivingen hetzij kunnen bevorderen hetzij een tijdje remmen of maskeren. Iedere regering zal zich dus, op z'n minst mentaal, moeten voorbereiden op wat Daalder noemt: het einde van een langdurig huwelijk.
Nu wil het geval dat in hetzelfde nummer van Christen-Democratische Verkenningen minister De Hoop Scheffer een artikel over hetzelfde thema heeft geschreven. Zoals van een politicus kan worden verwacht, ziet hij nog hoop. Het bezoek dat minister-president Balkenende en hij onlangs aan Washington brachten, heeft hem gesterkt ‘in de overtuiging dat voor de VS de samenwerking met Europa zeer belangrijk is’.
Ja, zijn Amerikaanse gespreksgenoten president Bush, minister van Buitenlandse Zaken Powell, veiligheidsadviseur Rice en anderen zullen hem niet het tegendeel hebben voorgehouden. Waarom een vriend onnodig verontrusten? Maar wat bevriende politici tegen elkaar zeggen is iets anders dan een koele analyse zonder bijgedachten.
Daarvoor moet een bewindsman eerder bij zijn eigen adviseurs te rade gaan, in de eerste plaats zijn ambassade in Washington. Haar analyses zijn, terecht, vertrouwelijk. Dus kunnen we niet weten of die al dan niet gespeend zijn van alle wensdenken, behoefte te berichten wat de minister graag hoort of huiver het ondenkbare in dit geval het ‘breekpunt’ waarvan Daalder spreekt te denken. Elke diplomatieke dienst kent die verleidingen.
Maar in De Hoop Scheffers eigen artikel zijn al, min of meer verdekt, uitingen te vinden van onzekerheid over de Amerikaans-Europese betrekkingen. En dan bedoel ik niet zozeer de ‘ernstige terugslag’ die de meningsverschillen rond Irak vormden, evenmin het ‘fundamenteel meningsverschil’ over de doodstraf en het minder fundamentele? meningsverschil over de Amerikaanse instelling inzake het in Den Haag gevestigde Internationale Strafhof. Die tasten, althans volgens hem, ‘de onderliggende fundamentele overeenstemming in waarden en belangen’ niet aan, kunnen zelfs leiden tot het ‘ontstaan van een nieuwe transatlantische consensus’.
Nee, die onzekerheid over de Amerikaans-Europese samenwerking beluister ik eerder in de lofzang die de minister aan het eind van zijn artikel aanheft op het ‘systeem van internationale multilaterale samenwerking dat na de Tweede Wereldoorlog is ontwikkeld’ en dat ‘de beste basis voor de verdere ontwikkeling van die samenwerking’ biedt.
Hier komt de minister met zichzelf in tegenspraak, want hoe kan er sprake zijn van ‘fundamentele overeenstemming van waarden en belangen’ tussen Amerika en Europa (ja, zelfs tussen Amerika en De Hoop Scheffer) wanneer de ene partij in multilateralisme de ‘beste basis’ voor die samenwerking ziet, terwijl de andere unilateralisme belijdt en praktiseert een unilateralisme dat, volgens 's ministers voorganger Van der Stoel (eveneens in Christen-Democratische Verkenningen), de Verenigde Staten niet zullen ‘laten varen’?
Maar we mogen de minister er niet te hard over vallen dat zijn analyse niet zo helder en logisch is als die van de koele analyticus, die geen rekening hoeft te houden met binnenlandse achterbannen en buitenlandse mogendheden. Als hij zichzelf maar niet door wensdenken laat leiden. Anders gezegd: iemand die de belangen van anderen vertegenwoordigt en dat doet een politicus mag (ja, moet) soms een rooskleuriger beeld ophangen dan met de werkelijkheid overeenkomt. Als hij zelf maar niet dat beeld voor de werkelijkheid houdt.
NRC Handelsblad van 13-11-2003, pagina 7