Een wezensvreemd element in ons bestel
‘Bestuurlijke vernieuwing komt in Nederland alleen tot stand door middel van een voet-tussen-de-deurpolitiek. Millimeter voor millimeter moet terrein worden gewonnen, waarbij één ding voorop dient te staan: er kan geen weg meer terug zijn.’ Aldus Mark Kranenburg in de krant van 24 oktober.
Wat hij hier zegt, is juist met dien verstande dat vernieuwing niet hetzelfde is als verbetering. Zo is de invoering van het referendum zeker een vernieuwing van ons staatsrecht, maar is zij ook een verbetering? In elk geval heeft daarmee de directe democratie een voet tussen de deur gekregen, die, volgens Kranenburgs redenering, op z'n minst niet meer gesloten zal kunnen worden.
Met andere woorden: in de vertegenwoordigende democratie, die Nederland sinds 1848 kent, waarbij de kiezers hun bevoegdheden aan hun vertegenwoordigers de Tweede Kamer delegeren, mengt zich een wezensvreemd element. Daardoor wordt ons staatsrecht een hybridisch stelsel.
Het is niet voor niets dat tegen het midden van de negentiende eeuw de democratie als vertegenwoordigende democratie haar intrede deed: de experimenten met directe democratie die vooral Frankrijk sinds de Revolutie van 1789 had gekend, waren meestal uitgelopen op terreur of napoleontisch cesarisme. De nog altijd actuele denker Alexis de Tocqueville sprak in die tijd van een democratisch despotisme.
Dat democratisch despotisme kan overigens ook heel mild en vreedzaam zijn. Napoleon, die wist waarover hij sprak heeft eens gezegd: ‘Er is niets tirannieker dan een regering die beweert zorgzaam (“paternel”) te zijn.’ We zouden kunnen zeggen dat met de invoering van de verzorgingsstaat, die de burgers afhankelijker van de overheid heeft gemaakt dan ze ooit ten tijde van de autocratie waren, een soort milde en vreedzame despotie in ons bestel is binnengeslopen. (Daarmee wordt de verzorgingsstaat niet veroordeeld, slechts een wellicht onvermijdelijke ontwikkeling gesignaleerd.)
Het referendum heeft ten doel de vervreemding die is ontstaan tussen de burger en de verzorgende overheid die de burger meestal via een anoniem loket ontmoet tegen te gaan. De bedoeling is goed, maar het middel zou wel eens erger kunnen zijn dan de kwaal: de deur wordt geopend voor allerlei experimenten van directe democratie.
Op zichzelf zou dit misschien nog niet zo erg zijn, ware het niet dat de openbare mening, zeker als zij losgeslagen is van haar traditionele ankers, wisselvallig is. Het is vandaag hosanna, morgen kruisigt hem. Het is tegen deze wispelturigheid dat de vertegenwoordigende democratie als filter is ingesteld. Door nu in het referendum te bewilligen, zo niet het actief te pousseren, heeft de vertegenwoordigende democratie in feite geabdiceerd. Als dit gebeurd is om zelf de verantwoordelijkheid voor bepaalde zaken te ontlopen of voor zich uit te schuiven zoals twintig jaar geleden is gebeurd toen een zogenaamde Brede Maatschappelijke Discussie werd georganiseerd, omdat kabinet en parlement te laf waren om zelf over het moeilijke vraagstuk van de kernenergie te beslissen dan is dit misschien wel vernieuwing, maar bepaald niet vooruitgang te noemen.
Het merkwaardige is dat tot de invoering van een referendum besloten is toen de indruk van de gebeurtenissen van het afgelopen jaar nog vers was: de opgang van en moord op een populist; zijn partij die tweede van het land werd en kort daarna uiteenviel; de val en opkrabbeling van traditionele partijen; alles binnen één jaar. Moet een referendum, dat stem wil geven aan een per definitie wilspelturige openbare mening, ons voor verdere destabilisatie behoeden?
Te zeggen dat we, met een referendum, het voorportaal van het fascisme betreden, is overdreven. Maar we moeten niet vergeten dat het eigenlijke fascisme en het nationaal-socialisme op een gegeven ogenblik de steun hadden van miljoenen aanhangers en meelopers. In zoverre kunnen zij democratische verschijnselen worden genoemd, in elk geval opgekomen in democratisch geregeerde landen. Hitler is zelfs op democratische wijze aan de macht gekomen. In elke democratie schuilt dus het gevaar van, op z'n minst, populisme. Het is paradoxaal dit te willen bestrijden door het referendum in te voeren.
Nu zal, zoals meestal, het hier wel niet zo'n vaart lopen (al was Pim Fortuyn een waarschuwing). Het referendum dat in Nederland straks over Europa gehouden zal worden, is dan ook niet bindend, slechts raadgevend. Maar, zo schrijft Kranenburg, ‘geen politicus die een overtuigende uitslag na een niet al te slechte uitkomst zal kunnen negeren’. (Het opkomstpercentage bij de Europese verkiezingen van 1999 was 30 is dat slecht of gaat het ermee door?)
Maar volgens het lid van de Raad van State mr. R.H. Lauwaars zal het parlement niet de verantwoordelijkheid op zich kunnen nemen gevolg te geven aan een eventueel ‘neen’ van de kiezers. Het verdrag tot vaststelling van een Europese grondwet zou dan niet in werking treden, en de ‘broodnodige institutionele hervormingen’ zouden achterwege blijven en dat op een ogenblik dat Nederland, per 1 juli 2004, het voorzitterschap van de EU zal bekleden. Hierin ziet Lauwaars het hoofdbezwaar tegen een referendum (in: Europa in beweging, jg. 2003 nr. 5).
Maar gaat dat referendum wel over Europa? Formeel zeker wel, maar hoevelen van de opgekomen kiezers zullen hun stem laten bepalen door Europa, waar de meesten weinig van afweten en nog minder geïnteresseerd in zijn, en hoevelen door algemene gevoelens van onlust (of, minder waarschijnlijk, tevredenheid) over de toestand in eigen land? Ook in dit opzicht is een referendum een onzuiver element in ons bestel.
NRC Handelsblad van 06-11-2003, pagina 9