Een onvermijdelijke herijking
Soms neemt de geschiedenis een wending zonder dat de tijdgenoten zich daar bewust van zijn. Hebben wij vorige week in Europa iets soortgelijks beleefd? Toen zijn de ministers van Buitenlandse Zaken van Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië gedrieën naar Teheran gegaan om de Iraanse regering ervan te overtuigen strenger toezicht op haar nucleaire programma toe te laten.
Ogenschijnlijk heeft de missie van de drie succes gehad. Wat is er dus tegen? Europa springt in waar de Verenigde Staten zichzelf buitenspel hebben geplaatst: die hebben al bijna een kwarteeuw geen diplomatieke betrekkingen met Iran, een land dat ze zelfs tot onderdeel van de ‘as van het kwade’ hebben verklaard. Die missie moet dus toegejuicht worden ook al is het allerminst zeker dat Teheran zich zal houden aan de beloften die het de drie heeft gedaan.
Maar die missie heeft ook een andere betekenis, en die is tot dusver grotendeels ontsnapt aan de opmerkzaamheid van Europa. De drie ministers, wier landen belangrijke leden zijn van de Europese Unie, zijn naar Teheran gegaan geheel buiten die Unie om. Noch hun Europese collega's noch de Europese Commissie noch de huidige voorzitter van de EU noch de gemachtigde voor de buitenlandse politiek, Solana, hebben zij van tevoren gekend in hun plan.
Blijkbaar zijn de drie grootste landen van de EU tot de conclusie gekomen dat als er zaken gedaan moeten worden, dat niet via de instellingen van de EU kan; dat ze zelf het stuur in handen moeten nemen. Als die conclusie zich al opdringt met een EU die vijftien leden telt, hoeveel logischer wordt zij dan niet na de uitbreiding van de EU met tien, en over een paar jaar nóg eens met tien, leden? De trend was al merkbaar. Steeds vaker verlieten de drie minister voortijdig het beraad met hun collega's of bleven ze zelfs helemaal weg. Kennelijk meenden zij hun tijd beter te kunnen besteden dan met te luisteren naar de vertogen van landen als Denemarken, Griekenland of zelfs Nederland. Waarschijnlijk troffen de drie elkaar dan informeel, en daar is wellicht ook het plan geboren om gezamenlijk naar Teheran te gaan.
Voor de effectiviteit van een Europees optreden is deze Alleingang heilzaam, maar voor de Europese samenwerking op communautaire basis, zoals de founding fathers die ruim vijftig jaar geleden hebben geconcipieerd, is het de doodsteek. Maar was het niet al van meet af aan duidelijk dat succes van het communautaire Europa, blijkend uit het steeds groter aantal landen die er deel van wilden uitmaken, ook de kiemen van zijn ondergang in zich droeg?
Als deze trend doorzet, is het ook onduidelijk wat een verdrag voor een Europese grondwet precies zal betekenen. Het krijgt dan nog meer de trekken van een huishoudelijk reglement dan het huidige concept al heeft. Gaat het dan de weg op van dat andere verdrag, het Stabiliteitspact, dat de grote lidstaten Duitsland en Frankrijk ook naar believen met de voeten treden?
Nederland als behoeder van de communautaire gedachte zou tegen deze ontwikkeling grote en principiële bezwaren behoren aan te tekenen, maar aan de andere kant zou het blij moeten zijn dat, als die ontwikkeling naar een soort directorium onvermijdelijk zou blijken te zijn, Groot-Brittannië er althans deel van uitmaakt. Dat zou handhaving van de band met de Verenigde Staten, waar de huidige regering zo'n prijs op stelt, waarborgen.
Ook heeft het natuurlijk zijn voordelen als Europa, op welke basis dan ook, met enig succes kan optreden, vooral daar waar de Verenigde Staten het laten afweten. Hier zouden dan principes moeten wijken voor pragmatisme. Hoe dan ook, het is duidelijk dat, wanneer de drie Europese groten het ergens over eens kunnen worden, het voor Nederland heel moeilijk wordt zich te verzetten.
Duidelijk is ook dat, in dat geval, Nederland zijn ijk- of ankerpunten zal moeten herzien, herijken. Nog geen jaar geleden zei dr. B.R. Bot, die straks minister van Buitenlandse Zaken wordt, dat Nederland ‘altijd bij de Duitsers aanhaken’ moest. Dit werd kort daarna bevestigd door staatssecretaris Nicolaï, die Duitsland ‘onze belangrijkste gesprekspartner’ noemde, en door minister De Hoop Scheffer, die sprak van Duitsland als ‘het ankerpunt voor Nederland’.
Zeker, al die uitspraken golden het Nederlands beleid in het kader van de Europese samenwerking (in het Atlantische kader waren de Verenigde Staten voor De Hoop Scheffer zijn ‘grootste ijkpunt’), maar kan er wel een scherpe scheiding gemaakt worden tussen Nederlands Europese en Atlantische belangen? Belangrijker is echter de vraag of Duitsland zelfs in Europa nog wel als ijk- of ankerpunt kan dienen.
Immers, terwijl ruim drie jaar geleden de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Joschka Fischer, nog een pleidooi voor een Europese federatie had gehouden, heeft de Duitse politiek onder bondskanselier Schröder zich in bilaterale richting enge samenwerking met, zo niet onderworpenheid aan, Frankrijk ontwikkeld. Fischers deelneming aan de tocht naar Teheran bevestigt dat Nederland niet veel mag verwachten van zijn aanvankelijke bevlogenheid.
Het was de laatste jaren toch al merkbaar dat anders dan onder bondskanselier Kohl, die er steeds een punt van maakte ook Duitslands kleinere buren negen in getal te raadplegen, zijn opvolgers slechts belangstelling tonen voor landen die ten minste de grootte van Frankrijk of Rusland hebben. Toen president Chirac eerder dit jaar uitvoer tegen de landen van Midden- en Oost-Europa die het gewaagd hadden de kant van Amerika te kiezen in de oorlog tegen Irak, hielden Schröder en Fischer hun mond.
Duitsland als ijk- of ankerpunt is dus niet meer actueel, omdat het communautaire Europa achterhaald is. Nu daarentegen Groot-Brittannië meer aandacht begint te krijgen voor een, zij het niet communautair, Europees optreden ook op defensiegebied zou het logisch zijn als Nederlands ijk- of ankerpunt naar die richting zou verschuiven.
Maar Groot-Brittannië is ook een onbetrouwbare partner, hoor je wel zeggen (soms wordt dit ook weggelaten). Betrouwbaarheid van de partners kan echter niet het enige, zelfs niet het belangrijkste, criterium voor een buitenlands beleid zijn. Die betrouwbaarheid is, als zij er is, iets wat meegenomen is.
NRC Handelsblad van 30-10-2003, pagina 9