Balans van mei '68
‘Ik maak deel uit van een generatie verraders. Verraad moet inherent zijn geweest aan haar ideeëngoed.’ Daarmee bedoelde Gerrit Komrij zijn eigen generatie, ‘zogezegd van mei 1968, de generatie van provo en verbeelding, van Hitweek en Gandalf, de generatie van een nieuwe muziek en een nieuwe beeldentaal, de generatie die geuzenwoorden maakte van “marginaal”, “protest” en “anti-autoritair”, de generatie van het verruimde seksualiteitsbegrip’.
Dat moet wel even schrikken zijn geweest voor zijn toehoorders, want Komrij zie dit in een rede voor de jubilerende kunstenaarsenclave Ruigoord in het Amsterdamse Westelijke Havengebied, die een van de weinige restanten is die de geest van mei '68, die overigens tot diep in de jaren '70 heeft getierd, trouw zijn gebleven.
Maar is verraad wel het juiste woord om die generatie te kenmerken? Zijn warhoofderij, klaploperij, onverdraagzaamheid, eventueel terreur niet juistere omschrijvingen? Of: ‘mengeling van fanatisme en gemakzucht’, zoals Komrijs karakterisering luidt? Niettemin is het waar dat die generatie nu tot het establishment behoort waar zij dertig jaar geleden zo tegen te keer ging, onderweg de idealen van maatschappij-, zo niet wereldhervorming, waardoor ze toen bezield zei te zijn, verloochenende.
En het is ook waar dat die generatie de cultuur veel schade heeft toegebracht (Komrij zegt: ‘een einde heeft gemaakt aan een beschaving’), zonder een eigen cultuur te hebben geschapen. Komrij noemt een voorbeeld . ‘Het onderwijs. Welke ravage werd daar aangericht! De vernietiging lijkt onomkeerbaar zolang niet de laatste hoopvolle '68er van de aardbodem is verdwenen.’
Laat ikzelf ook een voorbeeld daarvan geven. In 1989 kwam een door de minister van Onderwijs ingestelde commissie tot de conclusie dat, van de negen theologische faculteiten in Nederland, er maar twee waren die de toets der internationale kritiek konden doorstaan. Die van de Universiteit van Amsterdam scoorde het laagst en werd dus voor sluiting voorgedragen.
Groot protest bij die faculteit natuurlijk. Maar waar beriep zij zich op? Op de inspiratie waarmee zij werkte, op haar engagement met ideologiekritiek (wat dat was vond zij niet nodig nader te verklaren) en met de derdewereldtheologie, en op de charismatische gaven van haar docenten. Geen wetenschappelijke argumenten dus, maar typisch een erfenis van de ideologie der jaren '60, waaronder de universiteiten nog lijden.
Maar veraad? Nee, dat woord past dan beter op de generatie die dit allemaal over haar kant heeft laten gaan; sterker: heeft gecapituleerd voor het quasi-revolutionaire geweld van de generatie van mei '68. Zij was daar als 't ware door verlamd. Verlamd door wat? Door vrees, schuldgevoel, door de bedreigende seksuele aspecten van die quasi-revolutie? Hoe het ook zij zij deed concessie na concessie.
Laten we weer een paar voorbeelden geven. In 1971 durfde de Katholieke Volkspartij de populaire premier De Jong, die vier jaar lang het land bekwaam had bestuurd, niet lijsttrekker te maken bij de verkiezingen van dat jaar. Hij was immers onderzeebootcommandant geweest! In plaats daarvan koos zij minister van Onderwijs Veringa, wiens Wet op de Universitaire Bestuurshervorming talloze concessies aan het studentengeweld had gedaan en daarvoor al gauw onwerkbaar zou blijken. (Die lafheid werd gelukkig gestraft met fiks zetelverlies voor de KVP.) In die jaren durfde een minister van Defensie een verbod op lange haren bij de soldaten niet aan. Als gevolg daarvan kreeg het Nederlandse leger in de wereldpers meer publiciteit dan respect. En een minister van Ontwikkelingssamenwerking bleef rustig een blaadje doorsubsidiëren waarin hij voor rotte vis werd uitgemaakt. Tenslotte verspeelde Den Uyl, ondanks tien zetels winst bij de verkiezingen van 1977, zijn kans opnieuw premier te worden omdat hij de moed niet had exorbitante eisen van zijn linkervleugel te veto'en. Nog een voorbeeld uit de universitaire wereld: de Rijksuniversiteit Groningen vond het nodig toe te geven aan de drang van studentenzijde tot instelling van een leerstoel marxistische filosofie. Dat was misschien nog niet zo absurd. Maar zo durfde ze de leerstoel niet te noemen. Het werd ‘Oost-Europese filosofie’, al bestaat zo'n filosofie helemaal niet.
Zelf herinner ik me hoe bij het lustrum van de Leidse universiteit in 1970 de reünisten van het corps bijeenkwamen in een Pieterskerk die al helemaal klaar was gemaakt voor een derdewereldmanifestatie die een paar dagen later zou plaatsvinden. Gedwee zaten de reünisten onder spandoeken waarop het kapitalisme en de maatschappij waarvan zij steunpilaren waren, werden bespuwd. Van de befaamde Leidse bek geen spoor.
Misschien is ook voor deze houding het woord verraad te sterk, maar laf was het wel, en van die lafheid heeft de generatie van mei '68 natuurlijk geprofiteerd om haar wensen door te drijven en tenslotte het pluche van de macht te veroveren. Daarbij was harerzijds, anders dan bij sommige echte revoluties, niet veel moed nodig. Ja, die macht werd hun vaak op een zilveren schaaltje aangeboden.
De gewilligheid waarmee de gevestigde orde op de wensen van die generatie inging, ontsloeg deze ook van de plicht diep na te denken over haar strategie (geliefd woord in die jaren). Zo had ze helemaal niet door dat het vermaledijde kapitalisme haar langzaam maar zeker inpakte, en dan doel ik niet op de commissariaten die haar later aangeboden werden (ook bij de nog meer vermaledijde multinationals), maar op het feit dat het kapitalisme een amorele niet noodzakelijkerwijs immorele - kracht is die zich altijd aanpast aan de smaak van belangrijke doelgroepen.
En zo'n doelgroep was de generatie van mei '68 zeker ook omdat zij (en ook dat was bij sommige echte revoluties anders) meestal niet armlastig, ja veelal gesubsidieerd werd door de staat die zij omver wilde werpen. Zo werd zij, zonder het te weten en onder aanheffing van antikapitalistische leuzen, gemanipuleerd (ook een geliefd woord uit die tijd) door het kapitalisme.
Ook dat zou ik nog niet verraad willen noemen, eerder gebrek aan morele en zeker aan intellectuele integriteit, ja aan intellectueel vermogen tout court. Zeker, de maatschappij van vóór '68 en haar instellingen waren aan hervoming toe dat zijn ze trouwens altijd maar onder de spoorslag van de generatie van mei '68 zijn ze eerder van kwaad tot erger vervallen.
Van Edmund Burke, de vader van het conservatisme, is het woord: ‘Alles wat nodig is om het kwaad te laten zegevieren, is dat de fatsoenlijke mensen niets doen.’ In de jaren '60 en '70 hielpen ze het nog een handje.
NRC Handelsblad van 31-07-2003, pagina 7