Heeft Nederland wel een keus?
Nederland heeft, sinds het na de Tweede Wereldoorlog zijn traditionele neutraliteit verlaten had, zijn buitenlands beleid gebaseerd op een Atlantische en Europese pijler - met, als puntje bij paaltje kwam, een voorkeur voor de eerste, omdat die Nederlandse veiligheid garandeerde, wat de Europese pijler niet kon.
De vraag is of deze politiek voortgezet kan worden. Immers, dit jaar zijn er grote spanningen opgetreden tussen de Verenigde Staten en sommige van Nederlands Europese partners. Geheel los van de vraag wie verantwoordelijk was voor die spanningen, moet vastgesteld worden dat er daardoor breuken zijn ontstaan in de basis van het Nederlandse buitenlandse beleid.
Dit doet de vraag rijzen: wat staat Nederland in deze nieuwe situatie te doen? Hierover buigen zich in het juli/augustusnummer van de Internationale Spectator drie auteurs: dr. Bob de Graaff, docent aan de Universiteit Utrecht, prof. dr. Rob de Wijk, verbonden aan het instituut Clingendael, de KMA en de Universiteit Leiden, en dr. P. van Ham, eveneens verbonden aan Clingendael.
Zowel de analyses als de conclusies van de drie auteurs stemmen opmerkelijk met elkaar overeen. Tenzij we zouden uitgaan van een gemeenschappelijke actie, is deze overeenstemming op zichzelf al een feit dat zelfs degenen die het niet eens zijn met hun conclusies, te denken moet geven.
Laten we een poging doen hun analyses, samengevat en zoveel mogelijk in eigen woorden, weer te geven. ‘Het belang van de NAVO is voor de Amerikanen onmiskenbaar afgenomen’ (De Wijk). Zij ‘wordt door Washington meer en meer gezien als een grabbelton van gelegenheidsallianties’ (Van Ham). Europa is niet langer de ‘primaire strategische oriëntatie’ voor de Verenigde Staten (De Wijk).
Ja, het unilateralisme van de regering-Bush maakt ‘dat Amerika niet langer garant staat voor internationale stabiliteit’ (Van Ham). De Amerikaanse interpretatie van het internationale recht staat zelfs ‘haaks op de legalistische benadering van de Nederlandse buitenlandse politiek’, met het ‘transatlantisch dispuut over het (in Den Haag gevestigde) Internationale Strafhof’ (De Wijk) als meest sprekende voorbeeld.
Kortom, dit en ‘de geopolitieke veranderingen van het afgelopen decennium hebben de fundamenten onder het beleid weggeslagen’ (De Wijk) - al zal minister De Hoop Scheffer dit zo lang mogelijk ontkennen, maar het is ‘de vraag in hoeverre de steeds eigengereider opererende Verenigde Staten zich, als het erop aankomt, iets gelegen zullen laten liggen aan het loyale Nederland’ (De Graaff).
Het moet toch ‘duidelijk zijn dat wij zonder onze Europese partners niets in te brengen hebben in Washington’. Met andere woorden: ‘Nederland is slechts relevant wanneer het in EU-verband ageert’ (Van Ham). Nederland moet dus ‘op andere wijze zijn speelruimte ten opzichte van de continentale grote mogendheden waarborgen’ (De Wijk).
Hoe? De Europese Unie zal, ‘in plaats van de NAVO, de hoeksteen van het Nederlands buitenlands beleid’ moeten worden (De Wijk) - een conclusie waartoe ook de twee andere auteurs, zij het meer impliciet, komen. Het moet gezegd worden dat deze conclusie logisch lijkt voort te vloeien uit een moeilijk betwistbare analyse.
Het zou alleen wenselijk zijn geweest als de drie auteurs een zelfde analyse hadden toegepast op de mogelijkheden van de Europese Unie. Nu stelt De Wijk slechts en passant de vraag ‘of de Unie ooit een functionerend buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid zal krijgen’. Maar dat is juist de kernvraag!
En zolang die vraag niet is beantwoord, is De Wijks ‘veronderstelling’ dat Chirac en Blair ‘uiteindelijk tot de conclusie zullen komen dat de oplossing in de verdere verdieping van het Europese integratieproces ligt’, veel te optimistisch. Bovendien: het gaat niet alleen om Blair of Chirac, maar om de vraag of zij hun bevolkingen meekrijgen.
Niettemin is het juist dat, zoals de historicus De Graaff schrijft, ‘Nederland voor een fundamentele keus ten aanzien van het buitenlands beleid’ staat. Of is het wel een keus? Keus vooronderstelt namelijk een zekere vrijheid van beslissing, en heeft Nederland die wel? Het kan op z'n hoogst, aanvoelend van welke kant de wind waait, de zeilen bijzetten. Helaas behoort aanvoelen niet tot de sterke kant van de Nederlandse diplomatie ja, van de Nederlander sec.
Of zou Engeland de strohalm zijn die Nederland uit zijn precaire positie kan helpen? De historicus Jeroen Bult doet in Liberaal Reveil (juninummer) een pleidooi voor deze keus. Alleen Engeland zegt hij, ‘mag in staat worden geacht het rauwe unilateralisme van de regering-Bush bij te sturen en haar te attenderen op de noodzaak van naleving van het internationaal recht en van samenwerking met de VN’. Bovendien is het een waarborg tegen ‘ontkoppeling van de Europese en Amerikaanse veiligheid’.
Dit is niet helemaal onjuist, maar Blairs invloed op Bush was de laatste maanden toch ook maar beperkt. Het kan echter zijn dat de moeilijkheden die Amerika nu in het verslagen Irak ondervindt, zullen leiden tot grotere waardering voor multilaterale organisaties als VN en NAVO dan de regering-Bush tot dusver heeft getoond.
Het kan zijn, maar het unilateralisme ligt dieper dan menigeen in Europa denkt. Het is geen uitvinding van Bush. President Clinton is er al mee begonnen, maar daar het bij die grote verleider een ‘unilateralisme met een menselijk gezicht’ was, zoals de politicoloog Bart Tromp het eens schetste, is de meesten die draai in de Amerikaanse politiek destijds ontgaan.
Teleurstelling over de pacificatie van Irak, om niet te spreken van die over de democratisering van het Midden-Oosten waarvan de neoconservatieven droomden, zal eerder tot isolationisme dan tot terugkeer naar het multilateralisme leiden, en dan is de wereld misschien nog verder van huis.
NRC Handelsblad van 17-07-2003, pagina 7