Een ‘beginselloze’ partij
In het laatste nummer van het maandblad Socialisme & Democratie staan vier artikelen onder de chapeau: ‘De PvdA-speurtocht naar beginselen’. Merkwaardig. Doorgaans immers zoeken beginselen een kristallisatiepunt, dat eventueel een partij kan worden. Hier daarentegen hebben we een partij die haar beginselen kwijt is.
Het is echter nóg merkwaardiger, want de PvdA heeft wel degelijk een beginselprogramma, een boekwerk dat uit 1977 dateert. Het is nooit herroepen of vervangen door een ander beginselprogramma. Dus officieel geldt het nog altijd. Maar het ademt de geest van die jaren, en sindsdien is er het een en ander gebeurd. Het is dus verouderd. Niemand beroept zich er nog op.
Trouwens, het is al twintig jaar verouderd. In 1984 zei Den Uyl, die in de beginselcommissie van 1977 gezeten had, dat hij ‘wel eens gegruwd’ had van bepaalde passages in dat programma, bijvoorbeeld die ‘waarin niet de gelijkwaardigheid, maar de gelijkheid van mensen wordt benadrukt. Dan protesteer ik. Dan komt alles in mij in verzet. Want het gaat mij niet om uniformiteit, maar om gelijkwaardigheid. Geen mens is gelijk aan de ander, en dat kan ook niet ons streven zijn.’
Deze uitlating van Den Uyl kwam hem te staan op een reactie van Koen Koch: ‘Van dat verzet en van dat protest heb ik, toen het erop aan kwam in 1977, niets terug kunnen vinden. Hoe voelt het om een partij te leiden waarvan het beginselprogramma alles in je in verzet doet komen?’
Goeie vraag! Maar voor het ogenblik volstaat de constatering dat Wouter Bos, verre opvolger en bewonderaar van Den Uyl, niets nieuws zei toen hij onlangs, ten overstaan van het partijkader, brak met het socialistische gelijkheidsbeginsel. Dat was niet zo openbarend als sommige commentatoren meenden. Den Uyl had dat beginsel blijkbaar zelfs nooit aangehangen.
Maar ondertussen is een partij die geen beginselen meer heeft - waarom zou de PvdA er anders een speurtocht naar ondernemen? - ‘er slecht aan toe’, zoals een deelnemer aan de discussie in S&D schrijft. Wat is dan de grondslag van die partij? Een nestgeur, een bepaald levensgevoel, een emotionele band, een wij-gevoel (allemaal zaken die in de discussie geopperd worden)? Die hebben weinig met beginselen te maken en zullen, zonder beginselen, op den duur als bindmiddel ook verdwijnen.
Is het daarom dat de nieuwe leider, Wouter Bos, zoals hij aan Vrij Nederland (28 juni) toevertrouwt, ‘er serieus over nagedacht heeft om de Partij van de Arbeid op te heffen en een nieuwe partij te beginnen’ - een brede progressieve volkspartij die allerhande vernieuwingsgezinde mensen in zich verenigt? De PvdA heeft dus een leider gekozen die zijn partij eigenlijk wil opheffen.
Intussen beseft Bos dat ook hij niet zonder beginselen kan. Wat zijn die? Volksverheffing en emancipatie zijn ‘nog steeds van belang voor de mensen die bescherming nodig hebben, maar daarnaast zul je voor de ruggengraat van de samenleving, voor de middenklasse, een verhaal moeten vertellen van mondigheid en eigen keuzen, zonder ze over te leveren aan het oerwoud van verwarringen en risico's en van het zoek-het-zelf-maar-uit-idee’. Met andere woorden: Bos weet het zelf ook niet.
Wel weet hij dat ‘persoonlijkheid en charisma steeds belangrijker worden’. Het idee van een grote partij die eigenlijk geen beginselen heeft, maar wèl een leider met persoonlijkheid en charisma, doet de gedachte aan Pim Fortuyn opkomen. Is dat de toekomst voor de PvdA? Tja, dan hoop je maar dat de nestgeur lang genoeg zal werken om dat te voorkomen.
En die nieuwe brede progressieve volkspartij waarvan Bos droomt? Zoiets is al eerder geprobeerd. Vóór de verkiezingen van 1972, die tot het kabinet-Den Uyl leidden, waren PvdA, D'66 en PPR (een partij die later in GroenLinks zou opgaan) overeengekomen zo'n partij op te richten. Maar na die verkiezingen vond de PvdA zich sterk genoeg om dit akkoord te vergeten. ‘Verraad’ noemde Van Mierlo dat toen. (Overigens heeft volgens de historicus A.Th. van Deursen sinds Abraham Kuyper ‘geen enkele premier het land zo verdeeld in voor- en tegenstanders als Den Uyl heeft gedaan’. Alleen al om die reden zou die partij niet van de grond zijn gekomen.)
Maar wat niet is kan komen. Per slot van rekening heeft ook het CDA de voorspellingen (onder andere van mij) gelogenstraft dat de verschillen in nestgeur tussen de bestanddelen de totstandkoming, of althans de duurzaamheid, van die koepelpartij onmogelijk zouden maken. En de protestantse kerken die besloten ‘samen op weg’ te gaan, lijken na een veertig jaar palaveren eindelijk hun doel van één kerk te bereiken. Het is dus niet helemaal uit te sluiten dat die progressieve volkspartij van Bos er te eniger tijd nog komt.
In hoeverre bij de Samen op Weg-kerken de vrees een rol heeft gespeeld dat ze, zonder eenheid, gedoemd waren stuk voor stuk te verdwijnen, weet ik niet. Bij de partijen waar het CDA uit voortgekomen is, is die vrees wel degelijk een machtig motief geweest. De PvdA hoeft op het ogenblik daar niet bang voor te zijn: volgens een recente peiling zou zij nu bij verkiezingen veruit de grootste fractie in de Tweede Kamer vormen. Een prikkel tot opheffing is dit niet.
Maar dat neemt niet weg dat zij op het ogenblik, volgens eigen zeggen, in de letterlijke betekenis van het woord een ‘beginselloze’ partij is. Je hoeft geen aanhanger van die partij te zijn om van mening te zijn dat het niet in het landsbelang is dat de grootste, of zelfs maar een grote, partij beginselloos is.
NRC Handelsblad van 10-07-2003, pagina 7