Geyl, Marx, Max Weber en Balkenende
Zo nu en dan staat er een historicus op die met een theorie of een nieuwe interpretatie van de geschiedenis het gilde van zijn vakgenoten schokt. Zo iemand was in de jaren '20 en '30 Pieter Geyl (1887-1966). Zijn revisie van de rol van de Oranjes en hun verhouding tot de regenten in de Republiek werkte als een steen in de kalme vijver van de tot dan toe voornamelijk orangistische geschiedschrijving.
De regenten waren ‘niet zo maar wat zelfzuchtige lieden, die, gedreven door lage koopmanslust, zich om het landsbelang niet bekommerden. En het Oranjehuis was niet zo onbaatzuchtig voor de nationale zaak opgetreden als de mythe wel wilde: in feite waren de Oranjes veel meer partijhoofd dan afzijdige regeerders, en zij zagen er soms niet tegenop aan het landsbelang voorbij te gaan ten gunste van hun eigen huis’. (Ik citeer hier dr. H. van den Hoevens artikel over Geyl in het Biografisch Woordenboek van Nederland.)
Ook bestreed Geyl de gangbare geschiedschrijving die wilde dat de Nederlandse staat de gewenste uitkomst der historie was. Hij betoogde daarentegen dat de grenzen van die staat eerder toevallig waren, bepaald door de uitkomst van de Tachtigjarige Oorlog, waarin de strategische barrière van de grote rivieren een beslissende rol hadden vervuld. Nederland en Vlaanderen waren dus volgens hem niet door een soort voorbestemming van elkaar gescheiden geraakt.
Natuurlijk riepen deze visies tegenspraak op, maar in feite konden Geyls opponenten zijn stellingen in hun algemene strekking niet weerleggen.
Tegenwoordig worden zij alweer als enigszins verouderd beschouwd, maar dat neemt niet weg dat Geyl het historisch debat in zijn tijd nieuwe impulsen heeft gegeven. De geschiedenis is trouwens, zoals hijzelf zei, ‘een debat zonder einde’.
Is de Britse historicus Niall Ferguson ook zo iemand? Onlangs is er van hem een boek over het Britse imperialisme verschenen (The Rise and Demise of the British World order and the Lessons for Global Power), waarin hij betoogt dat het Britse imperialisme, ondanks slavenhandel en andere wreedheden, de koloniale volken rijkdom en technologie heeft gebracht (hetzelfde geldt globaal ook voor het Franse, Belgische en Nederlandse kolonialisme).
Als de Verenigde Staten een nieuwe wereldorde willen vestigen, dan zouden zij, aldus Ferguson, het voorbeeld van het Britse rijk moeten volgen, dat over drie eeuwen twintig miljoen onderdanen, grotendeels administateurs, naar de koloniën zond. Maar willen de VS dat? Zij zijn wel een imperium, maar ontberen nog een imperialisme. Ze hebben al niet voldoende vrijwilligers om in Irak een nieuwe orde te scheppen.
Aangezien ik Fergusons boek niet gelezen heb, beperk ik mij tot wat ik er in recensies over las. Maar dat was al voldoende om een schrijver in herinnering te roepen die er ook zo over dacht: Karl Marx, die het westerse kolonialisme zag als een, ondanks zichzelf, progressieve kracht. Ook de marxistische historicus Jan Romein deed dat: ‘Het imperialisme heeft gemaakt dat de woorden wereldgeschiedenis en mensheid geen ijdele klanken meer zijn.’
Onlangs verscheen in The New York Times een artikel van Ferguson, waarin hij een even prikkelende these verdedigt. Uitgaande van de theorie van de Duitse socioloog Max Weber (1864-1920) dat de geest van het kapitalisme de invloed heeft ondergaan van het christelijke ascetisme zoals dat in het protestantisme vorm had gekregen, constateert hij dat dit niet meer geldt voor Europa - en, paradoxalerwijs, in 't bijzonder de ‘protestantse’ landen van Europa - maar wél nog voor de VS.
Maar géldt het nog in de VS? Ferguson lijkt over het hoofd te zien dat volgens Weber ‘het kapitalisme, eenmaal tot volle wasdom gekomen’- en dat is het toch zeker in de VS? - ‘het calvinistisch ethos niet meer nodig heeft’ (ik citeer hier P. Tijmes' proefschrift uit 1977 over Weber). Maar hoe dit ook zij - zeker is in elk geval dat de Amerikanen wèl nog in grote meerderheid in God geloven, en de Europeanen niet.
Ferguson nu schrijft het grote verschil tussen Amerika en Europa toe aan het verlies aan protestantse zelftucht in Europa. Gemiddeld besteedt de Amerikaan 1.976 uur per jaar aan werk. Voor Duitsland is het overeenkomstige cijfer 1.535, voor Nederland en Noorwegen - ‘protestantse’ landen! - nog lager. Tussen 1979 en 1999 is overigens het Amerikaanse cijfer met 50 uur gegroeid, het Duitse daarentegen met 12 procent gedaald.
Bovendien is in Amerika het percentage werkenden van 41 tot 49 gestegen, in Duitsland en Frankrijk daarentegen tot 44, respectievelijk 39 procent gedaald. Dit gaat gepaard, zegt Ferguson, met een afneming van religiositeit, vooral in de ‘protestantse’ landen. In Scandinavië gelooft rond 50 procent van de bevolking niet meer in God; in de VS vindt 82 procent God ‘erg belangrijk’. Zou de uitbreiding van de EU deze trend veranderen? Ferguson gelooft eerder het tegendeel. Op het ogenblik compenseren de Oost-Europeanen hun lage productiviteit nog door langere werkdagen, maar als zij gaan profiteren van de arbeidswetgeving die in West-Europa geldt, valt ook dit voordeel weg. Trouwens, ook in Oost-Europa is de godsdienst op zijn retour. Zo gelooft in Tsjechië al 64 procent al niet meer in God.
En Nederland? Hans Goslinga schrijft in Trouw van 14 juni dat het nieuwe kabinet-Balkenende een ‘protestants’ kabinet is - in die zin dat het CDA de ‘ideologie van de eigen verantwoordelijkheid’, die de VVD altijd al gepreekt had, heeft herontdekt. Of dit de trend zal keren? De protestantse kerken, die veelal nog de zieligheidscultuur van de jaren '60 en '70 - het tegendeel van eigen verantwoordelijkheid en zelfzucht - zijn toegedaan, staan in elk geval niet te juichen.
Gezien de voortschrijdende ontkerkelijking, is dit misschien niet relevant meer. Maar de irrevelantie van de kerken is daarentegen, als we tenminste Fergusons these volgen, juist onderdeel van het probleem. Dat mag misschien zelfs een ongelovige constateren.
Correctie van een ‘correctie’. In mijn artikel van 5 juni stond deze zinssnede: ‘Maar wél relevant is dat, tenzij er spoedig bewijzen worden overlegd...’ enz. Verscheidene lezers schreven mij hierover, soms in de toon van: ‘Ook gij Brutus?’ Raadpleging van mijn oorspronkelijke kopij leert dat ik had geschreven ‘overgelegd’ in plaats van ‘overlegd’. Op de weg tussen mijn schrijftafel en de krant zoals die bij u in de bus viel, moet er iemand zijn geweest die dacht het beter te weten.
NRC Handelsblad van 19-06-2003, pagina 7