Na de oorlog
Nu de oorlog onvermijdelijk is, laat hem dan kort zijn. Deze verzuchting hoorde je, vóór en kort na het uitbreken ervan, bij tegenstanders van de oorlog tegen Irak. Toen echter de Amerikaans-Britse invasie na ongeveer een week scheen (let wel: scheen) te stokken, konden zij hun leedvermaak moeilijk verbergen. Het is dus de vraag of hun hoop op een korte oorlog wel zo oprecht was.
Het beste wat van hen gezegd kan worden, is dat in hun borst medeleven met de arme Iraakse bevolking, slachtoffer van het geweld, worstelde met anti-Amerikanisme. Dan was die dertig procent van de Fransen die, volgens een opiniepeiling, hoopte op een Amerikaanse nederlaag, tenminste eerlijker (toegegeven: daar zaten veel moslims bij).
Geldt dit ook voor de PvdA, die toen nog bereid was regeringsverantwoordelijkheid te aanvaarden? Haar gezwalk inzake Irak was niet overtuigend (dan waren SP en GroenLinks dat eerder), en pas heel laat bleek zij bereid haar gezaghebbende partijgenoot oud-minister Van der Stoel, die er een genuanceerdere mening op nahield, aan het woord te laten - zonder merkbaar effect overigens.
Als bij de tegenstanders anti-Amerikanisme dus een belangrijk motief is geweest, waren degenen die, vaak met een zucht, het Amerikaanse optreden toch billijkten, dan pro-Amerikaans? Niet noodzakelijkerwijs. Je kunt bijvoorbeeld dat optreden billijken en het tegelijkertijd, op langere termijn bezien, bedenkelijk achten als een macht geen tegenmacht tegenover zich vindt.
En op het ogenblik is dit zo: de Amerikaanse supermogendheid vindt, zeker na haar overwinning in Irak, in geen enkele andere mogendheid een tegenwicht. Rusland stelt militair niets voor en heeft er belang bij op redelijk goede voet met Amerika te staan. China wacht zijn tijd af, en dat kan nog vijftig jaar duren. En Europa? Dat bestaat niet.
Moeten we dan van Amerika verwachten dat het zijn eigen tegenwicht in het leven roept? Dat zou dan een precedent in de wereldgeschiedenis scheppen, die eerder door het ‘verdeel en heers’ gekenmerkt is geweest. Toch heeft Amerika - het tekent zijn betrekkelijke naïviteit - het eens geprobeerd: na de Tweede Oorlog heeft het de totstandkoming van een Europese eenheid sterk aangemoedigd (om dan toch telkens weer te schrikken wanneer die eenheid zich op een andere wijze manifesteerde dan Amerika zinde).
In feite bestaat die toestand waarin de Amerikaanse macht zonder tegenmacht is, al sinds het einde van de Koude Oorlog. Maar de Iraakse oorlog heeft pas getoond wat dit kan betekenen. Door het bliksemsucces tegen Saddam Hussein wordt de verleiding voor Amerika groot overal waar de zaken niet lopen zoals het zich dat voorstelt, hetzelfde procédé toe te passen of althans ermee te dreigen.
Velen hebben geen bezwaar tegen Amerika als wereldpolitieagent, onder het op zichzelf niet onjuiste motto: ‘Liever Amerika in die rol dan een andere mogendheid.’ Maar er zijn, behalve het nog veel grotere aantal tegenstanders van die idee, ook nog andere factoren die zich daartegen verzetten. In de eerste plaats in Amerika zelf.
De Amerikaanse ideologie verzet zich namelijk tegen die idee. Die ideologie is anti-imperialistisch, antikoloniaal (Nederland zou zich dat moeten herinneren) en missionarisch. Zelf voortgekomen uit een kolonie die zich bevrijd heeft, wil het de zegeningen van de democratie over de hele wereld verspreiden. Dat is de ideologie, waarvan de praktijk dikwijls afwijkt, maar welke ideologie kent geen afwijkingen en is dus onvatbaar voor het verwijt van schijnheiligheid?
Amerika is wel een imperium, maar is qua ideologie niet imperialistisch (in die zin dat het zijn imperium aan andere landen wil opleggen). Voor de rol van politieagent mist het dus de ideologische voorwaarden. We zien dat nu al in Irak, waar het leger zich ongeschikt acht de orde te bewaren. Misschien doet zich hier een vacuüm voor dat de Europeanen, met hun koloniale verleden, beter in staat zijn te vullen.
Hoe het ook zij - hoe meer Amerika ertoe verleid wordt zijn imperiale (maar niet imperialistische) rol te vervullen, des te meer zal het de ideologische rechtvaardiging zoeken in de democratische missie die het van de geschiedenis, zo niet van God, meent te hebben gekregen. Het idee om van een bevrijd Irak het brandpunt van een democratisering van het Midden-Oosten te maken is oprecht. Oprecht, maar op z'n minst destabiliserend.
Die destabilisatie zou zich heel goed over een nog veel wijder gebied kunnen verspreiden. Als de Amerikanen teleurgesteld zouden worden in hun democratiseringsijver en genoeg zouden krijgen van hun rol als politieagent, dan zouden ze wel eens, gedegouteerd, hun handen helemaal van de buitenwereld kunnen aftrekken. Hun unilateralisme zou dan isolationisme worden. Zou de wereld daar veel beter van worden?
Is dit een onwaarschijnlijk scenario? ABN Amro ziet het in elk geval als een serieuze mogelijkheid, zoals blijkt uit het interview van haar president, Rijkman Groenink, met Jannetje Koelewijn in de krant van 12 april. Zou Buitenlandse Zaken ook al denken over zulke scenario's? Niet dat Nederland zo'n worst case zou kunnen voorkomen, maar het is altijd verstandig zich op de mogelijkheid ervan voor te bereiden.
Overigens is dit niet de enige bron van destabilisatie. Het zal vele landen niet zijn ontgaan dat Amerika gewapenderhand optreedt tegen het niet-nucleaire Irak, maar niet tegen het bijna nucleaire Noord-Korea. Voor het laatste zijn vele redenen. Onder andere het feit dat Noord-Korea dichter bij Rusland en China ligt dan Irak, en vooral vlak bij de hoofdstad van Zuid-Korea, die de Noord-Koreaanse artillerie ook zonder atoomwapens kan vernietigen. Deze strategische situatie maant op zichzelf al tot voorzichtigheid.
Maar in de ogen van vele landen die zich door Amerika bedreigd voelen, is het vooral zijn nucleaire potentie die Noord-Korea zijn immuniteit bezorgt. Dat is een les die zij niet aan zich voorbij zullen laten gaan. Ook wat dat betreft, dreigt het internationale systeem dat na de Tweede Wereldoorlog is opgebouwd - in dit geval het non-proliferatieregime - uiteen te vallen
NRC Handelsblad van 17-04-2003, pagina 9