Amerika is anders
Bijna iedereen die Ad Melkert kent, verzekert dat hij een hartelijke, open man is. Maar het beeld dat hij op de televisie uitstraalde, was heel anders. Wie herinnert zich niet de zure man in het debat met Pim Fortuyn na de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2002? Of het beeld van de wegsluipende gluiperd op de afscheidsreceptie van zijn tegenstander Van Gijzel? Dat beeld, niet de werkelijkheid (als we zijn vrienden mogen geloven), heeft hem de das omgedaan.
Zou er iets soortgelijks met president Bush aan de hand zijn? Op vele Europeanen (mij incluis) maakt hij de indruk van iemand die een te grote mantel omgeworpen heeft gekregen en zich daarvan bewust is; iemand die zich voortdurend moet bewijzen. Die op elkaar geperste lippen stralen geen vastberadenheid uit, maar de schijn daarvan. (Eerlijkheidshalve moet gezegd worden dat Clinton ook vaak zo'n mondje toonde.) Het is een weinig geloofwaardig beeld.
Maar mogen wij, Melkert gedachtig, dáárop ons oordeel gronden? De vervreemding wordt nog sterker wanneer wij naar zijn taal luisteren - niet zozeer de inhoud alswel de vorm ervan. Die profetische, bijna manicheïstiche vormen waarin hij zijn boodschap kleedt, doen het in het postreligieuze Europa niet. Daar wordt schijnheiligheid achter gezocht, maar volgens zijn criticus Michael Lind, die Marc Chavannes in het Zaterdags Bijvoegsel van 1 februari interviewde, zijn Bush godsdienstige verwijzingen ‘authentiek en diep gevoeld’.
Het komt dus neer op een verschil in cultuur tussen Amerika en Europa, waarbij onmiddellijk aangetekend moet worden dat Europa tot dusver meer te maken heeft gehad met het oosten van Amerika - het ‘oude Amerika’, om de woorden van Rumsfeld te parafraseren - welks banden met Europa vanouds sterker waren dan met Texas, Bush' staat, dat in alles extreem is.
Tweede kanttekening: ook in Europa zijn er diepe verschillen in cultuur tussen de landen (wat heeft een Siciliaan gemeen met een Noor?), verschillen die een echte Europese eenheid verhinderen. Na het einde van de Koude Oorlog, die Amerika en Europa, maar ook de Europese landen onderling tot samenwerking dwong, treden die verschillen weer meer naar voren - ook die tussen Amerika en de Europese landen.
Tijdens een ruim vierjarig verblijf in Amerika ben ik mij van die culturele verschillen erg bewust geworden, en na terugkeer heb ik daar meermalen van getuigd. Ook hierbij past een kanttekening: ik liet mij niet verleiden tot anti-Amerikanisme. Integendeel, ik gaf - zolang de Koude Oorlog duurde - onverbloemd prioriteit aan de banden met Amerika, dat ons beschermde, boven de Europese eenheid.
Maar dat hoefde een analyse van de culturele verschillen tussen Amerika en Europa (beter: Europese landen) niet te beletten, en in mijn analyse betrok ik ook de plaats die de godsdienst in de Amerikaanse samenleving innam. Ik citeer een paar passages uit een inleiding die ik in maart 1956 in Rotterdam hield: ‘De Amerikaan vereenzelvigt cultuur met maatschappij en met volk (hij spreekt dan niet zozeer over cultuur alswel over way of life). Daartoe behoren ook geloof en godsdienst. In het grotendeels geseculariseerde Europa is die vereenzelviging zoek (behalve misschien in landen als Spanje, Polen en Griekenland).’
‘De Amerikaanse cultuuropvatting, die niets van het tegenwoordige leven uitsluit, is hard op weg de plaats van de godsdienst in te nemen. Terwijl in Europa de cultuur geseculariseerd is, is het in Amerika de kerk die geseculariseerd is. Er is dan ook geen tegenstelling tussen kerk en maatschappij. Sterker nog: wil men in de maatschappij slagen, dan moet men goed lid van de kerk zijn.’
‘Daarbij is de inhoud van het geloof van secundaire betekenis. Het maakt dan ook niet veel verschil of men naar een preek van een presbyteriaanse, een methodistische of anglicaanse dominee luistert. De leer is bijna overal hetzelfde. Het is allemaal praktische levenswijsheid. Introspectie wordt niet gevraagd.’
‘De godsdienstsocioloog Will Herberg komt tot de conclusie dat er één grote Amerikanse kerk bestaat met, zoals General Motors, verschillende onderafdelingen. Het beste woord voor dit geloof is “amerikanisme”. Het is het geloof in Amerika's bijzondere roeping, in zijn uitverkorenheid.
Het is een geloof met een missie: Amerika verspreidt het graag onder andere volken. De nuchtere president Truman (1945-1953) noemt in zijn memoires het Marshallplan een toepassing van de Bergrede.’ (Maar ja, in de jaren '70 zou een Nederlandse politicus, Willem Aantjes, de Bergrede ook als recept voor de dagelijkse politiek aanprijzen en deswege hogelijk geprezen worden.)
In die inleiding legde ik, achteraf beschouwd, te veel nadruk op de invloed van het puritanisme. Die is er zeker geweest (en nog), maar nu neig ik er eerder toe het eens te zijn met de Engelse politicoloog John Gray, die in De Groene Amsterdammer van 1 februari schreef:
‘Ondanks al haar niet-aflatende vroomheid staat de Amerikaanse cultuur ver af van de traditionele christelijke doctrine dat het menselijk leven onvermijdelijk verdoemd is door zonde.’ Integendeel zelfs: de Amerikaan gelooft dat de mens van nature goed is en de wereld maakbaar.
Wat dat betreft, hebben de rechtse Bush en Europees links dus meer gemeen dan ze zelf denken.
NRC Handelsblad van 06-02-2003, pagina 7