Nationale navelstaarderij
Wie was de grote afwezige bij de verkiezingen van vorige week? Dat was de internationale positie van Nederland. Die is in de verkiezingscampagne zelden of nooit ter sprake gebracht, terwijl Nederland in werkelijkheid met handen en voeten gebonden is aan ‘Brussel’ en bovendien, als handelsland bij uitstek, afhankelijk is van de wereldconjunctuur, die op 't ogenblik een neerwaartse trend vertoont.
Maar daar werd in de campagne grotendeels over gezwegen, en zo werd bij de kiezers de illusie versterkt dat alle problemen waarmee Nederland te kampen heeft, nationaal kunnen worden opgelost. Natuurlijk wisten in elk geval de leiders van de drie grote partijen CDA, PvdA en VVD dat dit niet zo was, en als ze al eens het electoraat daaraan herinnerd hebben, dan hebben de media dat niet nieuwswaardig gevonden.
Wat betekent dit? Dat het Nederlandse publiek, wanneer het klachten heeft, zich nog altijd richt tot Den Haag, en niet tot de centra waar de ‘echte beslissingen die de mensen raken’, (zoals oud-minister Ritzen zei in het interview in het Zaterdags Bijvoegsel van 25/26 januari) worden genomen.
Zeker, de beslissingen die uiteindelijk de schommelingen in de wereldeconomie bepalen, ontsnappen grotendeels aan elke controle, maar over wat er op Europees niveau wordt beslist, wordt, formeel althans, wel degelijk verantwoording afgelegd. Alleen hebben de Nederlandse parlementariërs die vorige week gekozen zijn, weinig greep op dit proces. Maar die werkelijkheid wordt de mensen in de verkiezingscampagne zorgvuldig onthouden.
In oktober heeft Zalm in de Tweede Kamer nog wel een opzienbarende filippica tegen uitbreiding van de Europese Unie gehouden, maar ‘Europa’ heeft blijkbaar, ook indien kritisch benaderd, zo weinig aantrekkingskracht als verkiezingsthema, dat hij er niet op doorgegaan is. En een dreigende oorlog met Irak, die toch Nederland ook niet onverlet zou laten, was al evenmin een issue in de campagne (zoals in Duitsland wel het geval was geweest).
Bij verkiezingen doet Nederland dus aan navelstaarderij, en de politici moedigen dit aan. Dit is overigens in bijna alle landen het geval, maar we hebben het hier over ons eigen land, dat zich er vanouds op beroemt zo internationalistisch te zijn. Dit ‘internationalisme’, dat zich in de praktijk voornamelijk tot volkenrecht, mensenrechten en liefdadigheid beperkt, sluit blijkbaar een zeker nationalisme niet uit.
Wat de Europese Unie betreft, waar Nederland zo afhankelijk van is, betekent dit dat deze internationale organisatie bij het Nederlandse publiek niet die legitimiteit bezit die ‘Den Haag’, ook als dat publiek ertegen is, nog wèl bezit. Dat gebrek aan legitimiteit wat iets anders is dan legaliteit van ‘Brussel’ is het grote probleem van de Europese integratie.
In het jongste rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, De vitaliteit van de nationale staat in een internationaliserende wereld, wijdt de voorzitter van de raad, prof. mr. M. Scheltema, in zijn slotbeschouwing enige aandacht aan dit cruciale probleem. Ook hij signaleert dat ‘in de beleidssectoren de gedachteontwikkeling in veel gevallen nog sterk een nationaal karakter heeft’. ‘Ook wanneer men zich goed bewust is van het feit dat er een internationale dimensie bestaat, wordt die soms meer als randvoorwaarde beschouwd dan als beleid in ontwikkeling, waarop men vanuit Nederland moet trachten een zo groot mogelijke invloed uit te oefenen.
Dat is niet gelukkig, want het beleid dat op Europees niveau of in andere internationale gremia tot stand komt, moet ook voor de Nederlandse burgers als een legitiem beleid aanvaard kunnen worden.’ Dezen ‘moeten ervan overtuigd zijn dat voldoende aandacht aan hun belangen en inzichten is besteed’.
Welnu, dat is kennelijk nog niet het geval, en daarom mist de EU vooralsnog voldoende legitimiteit. Om dit euvel te verhelpen acht Scheltema ‘een zichtbare nationale participatie’ aan de besluitvorming op bovennationaal niveau nodig, en daarbij kent hij de nationale staat een ‘scharnierfunctie’ toe. ‘Zolang er niet een internationale volksgemeenschap ontstaat, zal de rol van de staat [...] nog aanzienlijk moeten zijn.’
Aan de rol die nog voor de nationale staat is weggelegd, spendeert Scheltema vervolgens nog enkele behartigenswaardige gedachten, maar zo mag er hier aan toegevoegd worden die rol kan alleen goed vervuld worden wanneer de staat niet verzwakt wordt door groeiend onbehagen over beslissingen die elders Brussel of Den Haag genomen worden. Aangezien Brussel voor de kiezers niet bestaat, anders gezegd: geen legitimiteit bezit, richt dat onbehagen zich in de eerste plaats tegen Den Haag, daarmee de nationale staat verzwakkend en Brussel niet versterkend.
NRC Handelsblad van 30-01-2003, pagina 9