2003
Met beide benen op de grond
‘Eenieder die voor het voetlicht treedt, zal op zijn prestaties worden beoordeeld. De kritische houding waarmee waarheid wordt onderzocht en geloofwaardigheid getoetst, is zeker positief.’ Deze woorden, die de koningin in haar kerstrede van 1999 uitsprak, nodigen als 't ware uit ook de koninklijke uitspraken niet slechts in eerbiedig stilzwijgen aan te horen.
Zo nu en dan heb ik dan ook sindsdien haar kersttoespraken, waarin zij, naar gezegd wordt, zich het vrijst mag uitlaten, van kritische kanttekeningen voorzien, er overigens rekening mee houdend dat zij zelfs daarin niet alles kan zeggen wat haar op het hart ligt. Maar die toespraken zijn bedoeld stof tot nadenken te geven. Laten wij dus nadenken en niet uitsluitend deinen op gevoelens die een oprechte en, deze keer, beproefde vrouw natuurlijk ook bij ons wekt.
Stof tot nadenken gaf de toespraak die de koningin op eerste kerstdag tot ons richtte. Wie had verwacht (of gevreesd) met een hoog Huub-Oosterhuisgehalte geconfronteerd te worden wat, zo kort na de dood van prins Claus en de rouwdienst in de Delftse kerk, begrijpelijk was kwam bedrogen uit. De koningin bleef met beide benen op de grond.
Uit haar toespraak hebben velen de woorden: ‘De samenleving lijkt te verloederen’ gelicht. Afgezien daarvan dat dit geen erg originele opmerking is in een interview met het Financieele Dagblad van zaterdag herinnert oud-minister van Justitie Korthals Altes eraan dat die verloedering al hoog stond op de agenda van de kabinetten-Lubbers 1 en 2 (dus al in 1982-1989) moeten die woorden in hun verband worden beoordeeld.
Zij volgen op de opmerking: ‘Wij leven in een verwarrende tijd, vol onvrede en onbestemde angstgevoelens’ iets waar niemand het mee oneens zal zijn. Maar zij worden gevolgd door de woorden: ‘Losgeslagen van oude ankers blijkt onze maatschappij niet goed bij machte om te gaan met het opbreken van vertrouwde zekerheden.’
De luisteraar die deze woorden op zich in laat werken en daartoe heeft de koningin hem drie jaar geleden uitgenodigd vraagt, ook als hij het hier mee eens is, af: wat waren die ‘oude ankers’ en de ‘vertrouwde zekerheden’? De koningin zegt dat niet (ook haar kersttoespraken kennen grenzen), maar gaf hier stof tot nadenken.
Die ‘oude ankers’ en ‘vertrouwde zekerheden’ werden tientallen jaren verschaft door de zuilenmaatschappij. Iedere zuil gaf, door de kerk en/of de partij die haar vormden, aan haar aanhangers een gevoel van geborgenheid, beschermdheid, innerlijke solidariteit, dat hen in de vooroorlogse crisisjaren vrijwel immuun maakte voor populistische verleidingen en na de oorlog bijdroeg tot sociale vrede die voor de wederopbouw onmisbaar was.
Naar die jaren wordt nu veelal met afschuw gekeken. Zij zijn verbonden met begrippen als Colijn en spruitjeslucht, maar dan worden achteraf maatstaven aangelegd op periodes die deze helemaal niet kenden. Niet dat alles ideaal was. Verre van dien, maar er was tenminste een stabiele samenleving, die bovendien helemaal niet zo ingeslapen was als nu vaak beweerd wordt.
Maar waar het hier om te doen is, is dat die zuilenmaatschappij ingestort is, met het gevolg dat velen, inderdaad, hun ‘oude ankers’ en ‘vertrouwde zekerheden’ kwijt zijn en dus gevoeliger zijn geworden voor populistische stromingen, die noodzakelijkerwijs een eigentijds karakter dragen, dus geen kopieën zijn van die van de jaren '30.
Natuurlijk weten we niet of ook de koningin, maar dan stilzwijgend, deze ‘invulling’ geeft aan haar woorden, maar eerlijk gezegd: een andere is moeilijk denkbaar. En direct daarop laat zij volgen: ‘Te lang zijn onrust en onbehagen weggedrukt.’ Enkele weken geleden haalde ik uit het maandblad Socialisme en democratie woorden van (zelf)kritiek aan die, bijna woordelijk, hetzelfde zeggen.
In dezelfde geest hekelt de koningin de ‘verplichte verdraagzaamheid, waarmee geduld wordt wat in wezen onaanvaardbaar is’. Dit leidt tot ‘schijntolerantie’ en kan ‘ontaarden in onverschilligheid of een excuus (...) om zich af te wenden van echte problemen’. Hier wordt de geest van de laatste decennia veroordeeld.
Maar wat is dan de ‘échte tolerantie’, die de koningin wil? Het ‘vertrekpunt’ daartoe ziet zij in het aanvaarden van verschillen ‘in karakter, etnische afkomst, geaardheid, talent en opvoeding’. Dat is juist, maar opmerkelijk is dat zij niet verschillen in godsdienst noemt, en die kunnen juist, zoals wij sinds 11 september 2001 weten, leiden tot de ergste, ja meest consequente, vorm van onverdraagzaamheid.
Laten we echter niet onmiddellijk de vinger wijzen naar de islam. De dichter Bilderdijk schreef in het begin van de negentiende eeuw: ‘En, rechtuit gezegd, geen Godsdienst is verdraagzaam, of kan het zijn, dan omtrent de punten welke niet tot haar behooren. (...) Het is alleen (...) de deelneming (die God in het hart stort) met den dwalende waaruit tolerantie ontspruit. Maar de hoeveelste bezit dit Christendom? En alle overig tolerantie prediken is laauwheid en onverschilligheid.’
In een commentaar op een kerstrede is deze herinnering aan het eigen erfgoed niet onpassend, ook al komt dit commentaar van een niet-gelovige. Nederland mag zich dan in een post-godsdienstig tijdperk bevinden, dat wil niet zeggen dat het immuun is voor andere godsdiensten en pseudo-religies dan degene waarvan het zich grotendeels geëmancipeerd heeft.
Nog één woord over het instituut kersttoespraken. Eens zal de huidige kroonprins die moeten houden. Hij zal dan het nadeel ondervinden een man te zijn (die bovendien vaak in uniform verschijnt). Mannen ontroeren de onkritische luisteraar nu eenmaal minder gauw dan vrouwen. En de kritische luisteraar? Die houdt zijn hart vast, want hij herinnert zich dat de prins eens niet zijn moeder, maar zijn grootmoeder als model heeft genoemd waarnaar hij zich wil richten. Die had, met al haar gaven, in haar toespraken niet altijd beide benen op de grond.
NRC Handelsblad van 02-01-2003, pagina 9