Eerherstel voor het kwaad
In Les dieux ont soif, een roman die ten tijde van de Franse Revolutie speelt, beschrijft Anatole France hoe een jongeman, achter de stoel van madame de Rochemare staande, zijn hand op die stoel legt. ‘Daaraan kon men zien’, zegt Anatole France, ‘dat de Revolutie haar doel had bereikt, want onder het ancien régime zou, in gezelschap van anderen, geen man zelfs maar met zijn vinger de stoel hebben aangeraakt waarop een dame zat.’
Verraadt zich een soortgelijke omwenteling maar dan in omgekeerde richting ook wanneer iemand die zichzelf ‘een burger met een sociaal-democratische overtuiging’ noemt en door anderen ‘meestal wordt aangekondigd als PvdA-ideoloog’, plotseling met ‘het kwaad’ aan komt zetten een begrip dat zelden door gelovers in de vooruitgang en in de goedheid van de mens wordt gehanteerd? Want onlangs bezigde de aldus betitelde J.W. de Beus, hoogleraar politieke theorie en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam, dit begrip. Hij zei zelfs dat ‘het kwaad een integraal bestanddeel is van de werking van de democratische samenleving, zelfs van de oude democratieën als Nederland’. Hij deed dit in een zogeheten Etty Hillesumlezing, waarvan de tekst uitgegeven is bij Uitgeverij Balans te Amsterdam.
‘Verloedering van het publiek domein, segregatie tussen “witte” en “zwarte” burgers, politiek extremisme (waaronder islamisme), afname van elementaire rechtsbescherming voor de minst bevoorrechten in samenhang met juridisering, mislukte privatisering, corruptie in de uitvoering van overheidsprojecten en een hardnekkige onbestuurbaarheid van publieke instellingen (zoals scholen en universiteiten)’ zo omschreef De Beus het kwaad in onze samenleving.
Deze precisering komt enigszins als een anticlimax voor degenen die het kwaad eerder plegen te vereenzelvigen met bijbelse begrippen als duivel en erfzonde. Maar ook anderen zullen wellicht De Beus' identificatie van het kwaad wat overdreven vinden. Niettemin is het interessant dat voor De Beus het kwaad niet iets externs is, iets wat buiten ons ligt, maar wel degelijk ‘integraal bestanddeel’ is van onszelf, althans van onze samenleving.
Immers, al de door De Beus als het kwaad aangeduide euvelen, te beginnen met de ‘verloedering’ waarvan ook de koningin sprak in haar kerstrede, zijn producten van onze maatschappij, dus van ons. Het zijn geen euvelen die wij voor de deur van anderen kunnen leggen, onderwijl zelf onze handen in onschuld wassend.
Dat laatste doen we graag wanneer we het over het fascisme hebben een verschijnsel waarvan de vereenzelviging met het kwaad algemene instemming heeft. Het fascisme een benaming overigens die, wanneer zij ook op het nationaal-socialisme toegepast wordt, op een Verharmlosung (bagatellisering, zo niet omschuldigverklaring) neerkomt, zoals ik Simon Wiesenthal eens heb horen zeggen is immers een verschijnsel waarvoor we onszelf, fatsoenlijke mensen, immuun verklaren.
Maar is dat wel zo? Als in een groot Europees land, waarvan de bijdragen aan cultuur en wetenschap onovertroffen en onmisbaar waren, miljoenen mensen van wie de meesten oppassende burgers, in elk geval geen misdadigers waren achter een verschijnsel als Hitler aanlopen, dan is dat niet iets waarvan we ons kunnen afmaken met It can't happen here, zoals de titel van Sinclair Lewis' roman uit 1935 (let op het jaartal!) luidt.
Natuurlijk zijn verschijnselen als het nationaal-socialisme en het eigenlijke fascisme verklaarbaar uit de eigen geschiedenis en samenleving van, respectievelijk, Duitsland en Italië, maar die zijn minder verschillend van die van de omringende landen dan die van, zeg, Rusland (om ons tot de Europese landen te beperken). Vóór en na Hitler werd trouwens, en terecht, de Duitse cultuur als een Europese cultuur beschouwd. (Italië is, wat dit betreft, nooit in de ban gedaan.)
Welnu, als dat zo is, dan is er geen reden aan te nemen dat andere Europeanen in beginsel niet ook en masse vatbaar zouden kunnen zijn voor verschijnselen als het fascisme. En als, zoals hierboven werd geconstateerd, het fascisme algemeen met het kwaad wordt vereenzelvigd, is er geen reden niet aan te nemen dat het kwaad ook in ons schuilt. Het kwaad is dus niet extern, maar intern.
In een interview in De Standaard van 13 juni jl. zegt de schilder-schrijver Armando, die in Amersfoort, vlakbij het beruchte concentratiekamp van die naam opgroeide: ‘Over de herkomst van het kwaad weet ik weinig. Ik denk dat het simpel is. Het kwaad is in de mens. Het komt uit de mens voort.’ Dit inzicht komt, voorzover ik weet, niet uit een christelijke overtuiging voort; eerder uit zijn jeugdervaringen. En hij voegt daaraan toe:
‘Na de capitulatie hingen er aan de sigarenwinkel van Amersfoort foto's over massagraven. In de onderschriften was er sprake van “onmenselijkheden”. Dat klopt niet, dacht ik. Dat zijn menselijkheden. Dat dacht ik toen al. Ik was vijftien.’ Inderdaad, het dubbelzinnige woord menselijkheid is een van die fopspenen waardoor we onze eigen natuur mooier maken dan zij is.
Conclusie: ook een seculiere of post-godsdienstige samenleving heeft behoefte aan erkenning van het kwaad. Dit is immer, zoals de filosoof Leszek Kolakowski eens zei, ‘voortdurend aanwezig in de ervaring van de mensheid. Het gaat er niet om jezelf immuun ervoor te maken, maar om de vraag onder welke omstandigheden je het kunt ontdekken en in toom houden’ ook bij jezelf, voeg ik eraan toe.
NRC Handelsblad van 09-01-2003, pagina 7