Opiaten voor brood
Ruim zes jaar geleden schreef René Cuperus, werkzaam bij de sociaal-democratische denktank, de Wiardi Beckman Stichting, in het maandblad Socialisme en Democratie een interessant artikel, onder de titel ‘Heimwee naar het CDA’, over de gevolgen van de secularisatie, het doel waar zowel sociaal-democraten als liberalen altijd naar hebben gestreefd.
Hij noemde die secularisatie ‘een van de grootste discontinuïteiten in de cultuur’ en, wat ons land betreft, ‘een gigantische breuk in de Nederlandse culturele traditie’. Immers: ‘Het eeuwenoude plechtanker van onze cultuur is weggeslagen: het christendom (of religie als zodanig) is bezig te verdwijnen als referentie- of tenminste contrapunt van de (samenlevings)cultuur.’
Voorzover ik weet, is op dit artikel uit seculiere kring geen openlijke reactie gekomen. Waarschijnlijk heeft dat te maken met de volgens Cuperus ‘open zenuw van traditionele weerzin tegen hypocriete confessionele kritiek’ in die kring. Maar de afkalving van het CDA in de welvarende jaren '90 zal de urgentie van zo'n reactie ook niet iedereen in het oog zijn gesprongen.
Die weerzin was trouwens niet beperkt tot sociaal-democratische of liberale kring. Mevrouw M.A. Schenkeveld-van der Dussen, scheidend hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Vrije Universiteit, vertelt in het Reformatorisch Dagblad van 4 november over haar studenten in die tijd: ‘Er was een tijd dat studenten afhaakten als je het woord “christendom” zei. Je zág ze denken: CDA, conservatief wegwezen.’
Het was nog de tijd van het seculiere triomfalisme. Bij de verkiezingen van 1998 zouden per slot de PvdA nog van 24 naar 29 en de VVD van 20 naar 24,7 procent van de uitgebrachte stemmen springen, terwijl het CDA verder zou dalen: van 22,2 naar 18,4 procent. Nu echter, na de déconfiture van PvdA en VVD en de wederopstanding van het doodgewaande CDA bij de verkiezingen van 2002, zouden de verliezers het artikel van Cuperus uit 1996 weer eens uit de kast moeten halen. Intussen heeft Cuperus zelf, blijkens een artikel in VolZin van 1 november, zijn belangstelling voor dit thema niet verloren. (VolZin is een nieuw, tweewekelijks opinieblad voor geloof en samenleving, waarin H(ervormd) N(ederland) en de rooms-katholieke Bazuin zijn opgegaan.)
Naar aanleiding van de rouwdienst van prins Claus - en, meer in het bijzonder, de rede daarbij van Huub Oosterhuis schrijft hij ‘hoe we bij de dood (...) nog altijd schatplichtig zijn aan het joods-christelijke geestesmerk van onze cultuur. Noodgedwongen. Want laten we eerlijk zijn: voor de sfeer van een kerkgebouw, Bachcantates, het Agnus Dei van Mozart of de solidaire bijbeltaal van Oosterhuis heeft de secularisatie geen gelijkwaardige substituten weten aan te dragen .(...)
Voor de lege plek die de secularisatie onherroepelijk heeft geslagen existentieel tekort en levensbeschouwelijk vacuüm tegelijk blijken nu juist zij die door de officiële kerken worden uitgespuugd de Oosterhuizen, de Kuiterts, de Acht Mei bewegingen van vitaal belang. Zij zijn het die handreikingen doen aan de buitenkerkelijke meerderheid en bruggen bouwen tussen joods-christelijke traditie en onze agnostische seculiere cultuur.’
Als iemand die zelf tot die buitenkerkelijke meerderheid behoort en zich als agnost beschouwt, weet ik dit nog niet zo gauw. In elk geval heeft de rede van Oosterhuis in de Delftse kerk bij mij geen enkele snaar geraakt behalve in het begin toe hij, de gewezen priester, mij verraste met de woorden die ik eerder van een ultra-gereformeerde dominee had verwacht: ‘Zwart als git wordt het licht, loodzwaar hangen de wolken, iedere helling te steil...’
Maar al spoedig bleek dat die woorden uit het Boek Prediker (in Oosterhuis' eigen vertaling) sloegen op prins Claus' psychische depressies. Daarna echter herkende ik in Oosterhuis' woorden vooral zijn herkomst uit de rooms-katholieke kerk een mij vreemde achtergrond. (Let op: ik spreek hier geen waardeoordeel uit.) Zoals Oosterhuis een afgedwaalde rooms-katholiek is, ben ik een afgedwaalde protestant, die zijn achtergrond echter niet verloochent.
Vanuit mijn achtergrond nu vond ik Oosterhuis' rede te vaag, te weinig concreet. Zo heb ik geen houvast aan het woord ‘solidariteit’, dat vele malen in die rede voorkwam. Je kunt niet met de hele wereld solidair zijn, zoals Claus volgens Oosterhuis was. Solidariteit bestaat alleen ten opzichte van bepaalde groepen en sluit noodzakelijkerwijs andere groepen uit.
Opmerkelijk was dan ook dat aan het eind van Oosterhuis' rede Claus' solidariteit zich bleek te concretiseren tot zijn eigen gezin. Oosterhuis citeerde Claus: ‘In mijn jonge jaren wist ik niet waar ik nu eigenlijk bij hoorde: bij Duitsland, bij Afrika, en toen kwam Nederland er ook nog bij. Maar nu hoor ik bij hen.’ En met die hen bedoelde hij zijn vrouw en kinderen.
Nee, dan heb ik als agnost met protestantse achtergrond liever een preek van ds. Carel ter Linden, wiens liturgische bijdrage aan de rouwdienst Cuperus in zijn artikel in VolZin ‘formeel en ouderwets’ noemt en dan ‘haken onkerkelijken en agnosten al gauw af’. Welnu, deze agnost en onkerkelijke niet. Niet dat ik dan plotseling het geloof deelachtig word zoals Saulus op de weg naar Damascus maar ik weet dan tenminste waar ik aan toe ben. De woorden zijn mij trouwens vertrouwd.
Deze keer ben ik het dus minder eens met Cuperus dan ik het in 1996 was met zijn artikel in Socialisme en Democratie, waarbij ik toen in deze rubriek een paar kanttekeningen maakte (26 maart 1996). Wanneer Cuperus zegt dat Oosterhuis e.t.q. ‘bruggen bouwen tussen joods-christelijke traditie en onze agnostische seculiere cultuur’, dan gaat hij ervan uit dat die cultuur een eenheid is. Dat is niet zo. Die is geatomiseerd.
En ronduit teleurgesteld werd ik door zijn uitdrukking ‘de solidaire bijbeltaal van Oosterhuis’. Wat is dat nou: solidaire bijbeltaal? Solidair met wat of wie? Solidair sec is zinledig en alleen geschikt om bij sommigen (velen?), zoals bij Pavlovs hond, mooie gevoelens op te roepen. Daar koop ik niets voor. Geen stenen, maar opiaten voor brood.
NRC Handelsblad van 14-11-2002, pagina 7