Cultuur volgt macht?
Een van de gevolgen van het jaar na 11 september 2001 is dat allerlei theorieën die vóór die tijd opgang deden, nu getoetst kunnen worden aan de feiten. Wat blijft er bijvoorbeeld over van de theorie van Paul Kennedy, historicus aan de Amerikaanse Yale universiteit, die in zijn boek The Rise and Fall of the Great Powers (1933) waarschuwde dat de Verenigde Staten wel eens meer verplichtingen zouden kunnen aangaan dan hun economie zou kunnen dragen?
Imperial overstretch was hier het sleutelwoord, en aan dat verschijnsel waren eerdere imperia het Spaanse, het Britse en het Nederlandse (om maar een paar te noemen) te gronde gegaan. Waren er redenen aan te nemen dat het Amerikaanse imperium dit lot zou ontlopen? Volgens prognoses zou in de jaren negentig de Japanse economie twee keer zo snel groeien als de Amerikaanse, zei hij in een interview met Der Spiegel in 1990. Dit betekent ‘een dramatische omkering van de machtsverhoudingen’.
Nu, daar blijkt twaalf jaar later weinig van te zijn uitgekomen. Japan bevindt zich al een decennium lang in een crisis, en Amerika is de onbetwiste hegemoon. Kennedy's bewering, ook in Der Spiegel, dat Amerika zich voortaan meer om de mening van andere landen zou gaan bekommeren en van vreemde hulp afhankelijk zou zijn, wekt nu bijna de lachlust op. Het kan allemaal natuurlijk nog komen, maar het lijkt beter daar niet op te rekenen.
De theorie van Francis Fukuyama uit 1989, dat de geschiedenis na het einde van de Koude Oorlog aan haar einde was gekomen, werd toen al dadelijk veelal weggelachen (en veelal op verkeerde gronden). Niettemin vormde zij enkele jaren het gesprek van de dag, en sindsdien keerde Fukuyama met nieuwe theorieën herhaaldelijk terug in de kolommen van de Europese pers. Hij werd dus toch serieus genomen.
En dan hebben we de theorie van Samuel Huntington, historicus aan Harvard University, wiens boek The Clash of Civilizations (1996) een bestseller werd, die in 32 talen werd vertaald. Hierin voorspelde hij dat de conflicten van de toekomst niet meer van ideologische of economische aard, maar cultureel bepaald zullen zijn. De belangrijkste scheidslijn zag hij ‘tussen Westers christendom aan de ene kant en orthodox christendom en de islam aan de andere kant’.
Huntington schijnt na 11 september 2001 het gelijk aan zijn kant te krijgen, maar in een interview in Die Zeit (5 september) houdt hij zoveel slagen om de arm (en laat hij zoveel ruimte aan andere oorzaken dan culturele), dat we per slot van rekening weinig houvast aan zijn theorie overhouden. Niettemin heeft zij althans de verdienste een discussie op gang te hebben gebracht niet alleen in eigen land, maar over de hele wereld.
Zo zijn er nog meer Amerikanen of in Amerika werkende schrijvers te noemen die die discussie bevruchten: Robert Kagan, Robert Kaplan, en sinds kort is een nieuwe ster aan dit firmament verschenen: Marc Hertsgaard, van wie ik nog nooit gehoord had. Soms krijg ik de indruk dat je alleen maar Amerikaan hoeft te zijn om verzekerd te kunnen zijn van een plaats op de Europese althans Nederlandse opiniepagina's.
Over de merites van al die Amerikaanse (of in Amerika wonende) schrijvers zal ik het niet hebben. Ik wil slechts constateren dat er ook wat het intellectuele discours betreft sprake is van een Amerikaanse suprematie. Waar ligt dat aan? Uitsluitend aan de kwaliteit? Of volgt op een economische en militaire suprematie bijna onvermijdelijk een culturele?
Eén verklaring kan hierin liggen dat de Amerikanen niet alleen over een wereldtaal beschikken, maar ook over de technische en publicitaire middelen om hun boodschap over de hele wereld te verspreiden. Daar hoge muren tegen op te werpen heeft geen zin, zoals we aan de ondergang van de Sovjet-Unie gezien hebben: die was vóór haar ondergang al wetenschappelijk en cultureel ondermijnd. Ideeën kunnen slechts met andere ideeën bestreden worden.
Vóór de Tweede Wereldoorlog werd het intellectuele discours beheerst door Europeanen en droegen Amerikanen er weinig toe bij. Maar waar zijn tegenwoordig de equivalenten van Oswald Spengler (Der Untergang des Abendlandes), José Ortega y Gasset (De opstand der horden) of Walter Schubart (Europa und die Seele des Ostens)?
Of van Denis de Rougemont (Penser avec les mains), Julien Benda (La trahison des clercs), onze eigen Huizinga (In de schaduwen van morgen), Nikolaj Berdjajev (De nieuwe middeleeuwen) en Arnold Toynbee (A Study of History)?
En zo zouden we nog vele anderen kunnen noemen. Veel van die schrijvers zijn nu vergeten, en de kwaliteit van hun werk is zeer verschillend, maar eens hebben zij, in een tijd dat Engels niet de enige vreemde taal was die de meesten kenden, hun stempel op het internationale intellectuele discours gedrukt.
Wat zij gemeen hebben, is dat hun boeken, ook wanneer dat niet hun bedoeling was, min of meer profetisch waren of dat althans het lezerspubliek er profetische waarde aan hechtte. Dat verklaart grotendeels hun tijdelijk verkoopsucces. Maar die kopersgunst werd sterk bepaald door de politieke constellatie van het ogenblik. Veranderde die, dan raakten de schrijvers doorgaans in de vergetelheid.
Dat zal ongetwijfeld ook het geval zijn met de Amerikaanse schrijvers die nu de markt beheersen. Maar zolang Amerika de politieke hegemoon is, lijkt van dit simpele feit een inspiratie uit te gaan die Europese denkers en schrijvers blijkbaar niet meer vinden in hun eigen continent.
Nog een voorbeeld van Amerikaanse culturele hegemonie: de eerstejaars studenten geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam moeten dit handboek bestuderen: Western Civilization: the Continuing Experiment, geschreven door zes Amerikaanse historici. Zijn er, bij afwezigheid van Nederlandse equivalenten, geen Franse of Duitse? Waarschijnlijk wel, maar die talen kennen de studenten niet meer, en hun docenten misschien ook niet.
Maar waar het hier om gaat, is dat dit een culturele hegemonie is die de Amerikanen ons niet opdringen. Zij wordt zelfs gezocht door de Europeanen zelf (althans die van de UvA) Europeanen die misschien tegelijkertijd hevig protesteren tegen de politieke en militaire hegemonie van Amerika.
NRC Handelsblad van 07-11-2002, pagina 7