‘Back to basics’
U heeft het niet gemerkt, maar eerder deze maand ben ik een weekje weggeweest naar een plaats in Italië waar weinig buitenlandse kranten te koop waren. Het kan ook zijn dat de meeste al weg waren toen ik erom vroeg. Hoe het ook zij op een dag kon ik alleen maar The Independent krijgen, een Engelse krant die ik gewoonlijk niet lees.
Wat mij in de eerste plaats opviel, was dat vrijwel de hele voorpagina in beslag genomen werd door het nieuws dat oud-premier John Major, zo te zien een weinig flamboyante figuur, vier jaar lang een verhouding had gehad met een vrouwelijke minister van Gezondheid, die er net een boekje over had opengedaan.
Terwijl de wereld haar adem inhield of er nu al dan niet een oorlog in Irak zou uitbarsten, vond ik dit een merkwaardige keuze van nieuwswaardering totdat ik, thuisgekomen, zag dat in die week de voorpagina's van de Nederlandse kranten vol hadden gestaan met nieuws over de ruzies in de LPF.
Toch was het nieuws over Majors escapade, hoewel die van 1984 tot 1988 dateerde, niet helemaal irrelevant. Immers, als premier (wat hij in 1990 werd) lanceerde hij op een goed ogenblik zijn ‘back to basics’-campagne. Dat zou je een Britse versie van het normen- en waardendebat kunnen noemen.
Natuurlijk werd daar in de Britse pers in allerlei toonaarden (waarin leedvermaak het luidst klonk) aan herinnerd, maar in een column op een binnenpagina van The Independent betoogde een zekere Bruce Anderson dat Major met zijn campagne nooit bedoeld had zich te bemoeien met particuliere morele kwesties.
Integendeel, Major was ‘er, filosofisch, altijd in geïnteresseerd geweest een mogelijkheid te vinden om de economische dynamiek van de jaren '90 te verbinden met de sociale stabiliteit van de jaren '50 (en er was heel wat overspel in de jaren '50!). In meer praktische zin geloofde hij dat vele scholen ouderwetse, common sense onderwijsmethoden uit het oog hadden verloren evenals de noodzaak discipline in de klas te handhaven.
Dat was het wat hij bedoelde met “back to basics”. Maar er waren anderen die er andere opvattingen op na hielden. Iedereen die namens (Majors) Conservatieve partij sprak, leek zijn eigen agenda te hebben. Zo raakte de hele zaak oeverloos.’
Maar Anderson, die in Majors eerste jaar als premier (1991) een biografie van hem schreef (en dus misschien niet helemaal onbevooroordeeld is), denkt dat Major ‘nog jong en gezond genoeg is om in de komende twee decennia een bijdrage te leveren aan het Britse politieke debat’.
Laten we dat met hem hopen, al valt te vrezen dat voor velen de verleiding te groot zal zijn om, telkens als Major zijn mond opendoet, de volgens Anderson verkeerde interpretatie te hanteren van de bedoelingen die Major met ‘back to basics’ had. En ook los daarvan blijkt zelfs in het pragmatische Engeland het thema tot oeverloos geouwehoer te leiden.
Wat kunnen we dan niet van zo'n debat in Nederland verwachten! Een van de weinige gunstige gevolgen van de val van het kabinet-Balkenende is misschien dat het door dit kabinet gewilde debat over normen en waarden voorlopig niet plaats zal vinden en, als Zalm (die al van ‘tegeltjeswijsheden’ sprak) zijn zin krijgt, wellicht nooit.
Blijkens de brief die het kabinet-Balkenende op 4 oktober over dat debat aan de Tweede Kamer stuurde, zou dit, ondanks zijn voornemen het ‘zoveel mogelijk (te doen) aansluiten bij de ervaringen en ergernissen van burgers zelf’, waarschijnlijk een rijkelijk theoretisch karakter krijgen.
Immers, de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid zou gevraagd worden ‘zich te buigen en met een advies te komen’ over ‘de relatie tussen cultuur en cultuurverschillen enerzijds en verschillen in waarden anderzijds’. Merkwaardig dat een kabinet, dat geacht wordt een voortvloeisel te zijn van de volkswil, aan wetenschappers moet vragen wat de oorzaken zijn van de ‘ervaringen en ergernissen’ van datzelfde volk. Was dat kabinet al even vervreemd van dat volk als zijn voorganger?
Maar dit is nu, met de val van het kabinet, verleden tijd geworden, mogen we hopen. Maar wat niet verleden tijd is geworden, dat zijn die ‘ervaringen en ergernissen van burgers zelf’. Ook als de LPF bij de nieuwe verkiezingen zou terugvallen op een fractie van haar sterkte van vijf maanden geleden, zoals de opiniepeilingen voorspellen, zou dat niet betekenen dat die ervaringen en ergernissen verdwenen zijn.
En als velen die in mei van dit jaar hun stem aan de LPF gaven, uit teleurstelling of walging zouden besluiten voor velen betekent dit: weer zouden besluiten niet naar de stembus te gaan, zou de stemuitslag, ook als hij de vorming van een daadkrachtig kabinet mogelijk zou maken, geflatteerd zijn. Immers, die ervaringen en ergernissen zouden ondergronds blijven bestaan en ongetwijfeld op een goed ogenblik weer een uitweg zoeken en vinden een uitweg misschien die anderen zal doen verzuchten: och, hadden we Pim Fortuyn nog maar! In elk geval zullen die ervaringen en ergernissen zich niet door een debat over normen en waarden laten sussen.
Wat dan? De Leidse historicus P.C. Emmer, die een politiek niet-correct boek over de geschiedenis van de slavernij op zijn naam heeft staan, acht het in een artikel in het Historisch Nieuwsblad (oktober 2002) ‘volstrekt overbodig om nieuwe normen en waarden te ontwerpen. We moeten de bestaande normen en waarden gewoon toepassen.
Dat betekent meer politie, meer rechtbanken en meer gevangenissen. Niet leuk, maar wel nodig, en niet alleen voor nieuwkomers. Gedogen en wegkijken kan een immigratieland zich niet langer veroorloven.’ Volledig akkoord, maar je moet dan wel de medewerking van de onafhankelijke rechters krijgen. Velen hunner behoren tot een generatie die in een gedoogcultuur is opgegroeid.
NRC Handelsblad van 24-10-2002, pagina 9