Historicus en politiek commentator
Toen de historicus H.W. von der Dunk in het begin van de jaren zestig begon te publiceren, deed hij dat in recensies die hij voor de toenmalige Nieuwe Rotterdamse Courant schreef. Het waren deskundige en leesbare artikelen, maar het historische gilde van toen fronste zijn wenkbrauwen: een historicus die in een krant schrijft, en dan ook nog goed schrijft: kon dat wel?
Dit heeft evenwel Von der Dunks carrière niet kunnen schaden. Hij werd hoogleraar en hij bleef schrijven: krantenartikelen en wat niet van iedere hoogleraar gezegd kan worden boeken. Wat dat betreft, lijkt hij op zijn leermeester Geyl, die ook vele uitlaten voor zijn schrijfzucht vond (en die ik een andere historicus eens smalend ‘pamflettist’ heb horen noemen).
Nu heeft Von der Dunk een zoon, Thomas, die ook historicus is, een verdienstelijk en oorspronkelijk historicus. Evenals zijn vader is hij specialist op het gebied van de Duitse geschiedenis (daarvan hebben we er niet zoveel in Nederland). Daarnaast beweegt hij zich in het grensgebied van geschiedenis en kunstgeschiedenis, het verschil tussen twee specialismen overbruggend. Bovendien is hij, anders dan zijn vader, een ‘echte archiefrat’, zoals een collega, bij wijze van compliment, van hem zei.
De laatste tijd treedt hij echter ook op als politiek commentator. Daar is op zichzelf niets tegen, mits hij in die hoedanigheid de zorgvuldigheid betracht die van een historicus en trouwens ook van een politiek commentator! mag worden verwacht. Dat is evenwel niet altijd het geval, zoals ik aan de hand van twee artikelen, in de Internationale Spectator van juni jongstleden en in Vrij Nederland van 17 augustus jongstleden in het tweede wordt overigens het eerste ons enigszins opgewarmd opnieuw voorgezet - zal aantonen.
Vooral het eerste mag, omdat het verscheen in het maandblad van het wetenschappelijk instituut Clingendael, aan wetenschappelijke normen getoetst worden, ook wanneer het een duidelijke stelling poneert, namelijk dat Nederlands koersverlegging van Amerika naar Europa die na het einde van de Koude Oorlog voor de hand lag, te traag verloopt.
Dit artikel is een bewerking van een lezing die Thomas von der Dunk op 25 januari jongstleden, dus vijf maanden vóór verschijning van de tekst in de IS, heeft gehouden voor de Nederlandse ambassadeurs die toen in Den Haag hun jaarlijkse conferentie hielden.
We kunnen ons afvragen waarom het zo lang moest duren alvorens ook anderen er kennis van konden nemen. En is die lezing, toen gevolgd door een discussie met de toehoorders? En, zo ja, zou het niet aardig zijn geweest als wij ook daarvan kennis hadden kunnen nemen? Ambassadeurs kunnen immers geacht worden deskundig te zijn op het gebied van de buitenlandse politiek van hun land.
Hoe dit ook zij over Von der Dunks stellingen zelf zal ik het hier niet hebben. Met één ervan ben ik het in elk geval eens, namelijk dat het hier te laat is doorgedrongen (en tot sommigen nog helemaal niet) dat de politieke verhoudingen na 1989 na de val van de Muur - fundamenteel gewijzigd zijn, zowel tussen Amerika en Europa als in Europa zelf.
Het is me meer te doen om Von der Dunks argumentering. Is het bijvoorbeeld werkelijk waar dat de Amerikanen, ‘sinds zij Nederland van de nazi's hebben bevrijd’ - dat hebben overigens vooral de Canadezen gedaan - ‘als het er echt op aankomt, eigenlijk geen kwaad kunnen doen’? Dus ook niet in kwesties als de Indonesische (1945-1949), Nieuw-Guinea (1959-1962), de Vietnamoorlog (1965-1975), Chili (1973), El Salvador (1982), de kruisraketten (1979-1983)? Het komt mij voor dat Nederland (hetzij de regering, hetzij een groot deel van het publiek, hetzij allebei) hier Amerika niet altijd blindelings is gevolgd.
Natuurlijk paradeert ook hier ‘Jozef’ (in werkelijkheid: Joseph) Luns als slaafs volgeling van Amerika, maar juist in de twee eerstgenoemde kwesties, evenals in de Suezkwestie (1956), was hij fel tegenstander van de Amerikaanse politiek (het spreekt vanzelf dat hier geen waardeoordeel wordt uitgesproken over hetzij Luns' hetzij de Amerikaanse politiek). Ja, wanneer het op de veiligheid van het land aankwam, stond Luns pal achter Amerika - tegen de Gaulle bijvoorbeeld - maar daar had hij vrijwel iedereen achter zich.
En wanneer Von der Dunk zegt dat ‘met grote regelmaat bij de Cerfontaines en de Jorritsma's’ geroepen wordt dat Nederland geen Jutland mag worden, zou het in een wetenschappelijk tijdschrift niet hebben misstaan als de bron van die bewering zou zijn vermeld. Vooral die ‘grote regelmaat’ wekt mijn nieuwsgierigheid. (Overigens dacht ikzelf dat mevrouw Smit-Kroes, minister van Verkeer en Waterstaat van 1982 tot 1989, de eerste was die die - overigens verkeerstechnisch en niet politiek bedoelde vergelijking trok.)
Hetzelfde geldt voor de bewering dat Wiegel ‘ooit eens letterlijk ten aanzien van Vietnam te kennen (heeft) gegeven dat Amerika vanwege de behulpzame hand in de Tweede Wereldoorlog voor hem boven alle kritiek verheven was’. En Bolkestein zou gezegd hebben dat hij ‘de Duitse steden niet kende’ en ‘een amerikanisering van Europa met klem’ aanbeval. Misschien hebben de heren dat inderdaad gezegd, maar waar, wanneer en hoe precies?
En is het waar dat, zoals Von der Dunk in VN beweert, toen in 2000 Joschka Fischer, Chirac en anderen met voorstellen over de toekomstige inrichting van Europa kwamen, Nederland ‘zweeg’? Ja, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken vond een discussie daarover ‘op dit moment niet verstandig’ en zijn staatssecretaris noemde, als historicus sprekend, Fischers voorstellen zelf ‘absurd’, maar hij stelde er zijn ‘Europa als netwerk’ (toenemend bilateralisme in de besluitvorming) tegenover. Goed, Nederlands reactie was onvoldoende en misschien zelfs verkeerd, maar zwijgen was het niet.
Wanneer het op eigen voorstellen aankomt, zegt Von der Dunk (in de IS) dat ‘de regering zich meer bereid zou (moeten) tonen zich aan het hoofd van de kleine landen te scharen’. Afgezien daarvan dat dit werkwoord vooronderstelt dat er zich al andere kleine landen in die toppositie bevinden, zien die anderen ons al met die pretentie aankomen!
Kortom, Von der Dunk zou er goed aan doen te kiezen tussen de functies van ‘cultuurhistoricus en politiek commentator’ (als hoedanig hij in de IS wordt aangekondigd). Een goed historicus kan in hem verloren gaan, en van politieke commentatoren hebben we er al zoveel! Overigens is het ook een politiek commentator niet verboden zorgvuldigheid te betrachten ondanks de vrijbrief die wijlen Martin van Amerongen journalisten eens gaf, toen hij zei dat je een goed verhaal ook kunt doodchecken.
NRC Handelsblad van 12-09-2002, pagina 9