Een outsider
Waar ligt Asprovalta? Op geen kaart heb ik het kunnen vinden, maar volgens onze correspondent in Athene (26 augustus) ligt het aan de Grieks-Macedonische kust, volgens de Volkskrant (23 augustus) echter 120 kilometer ten noorden van Pella, de hoofdstad van de Griekse provincie Macedonië. Dat ligt zelf zo'n veertig kilometer van die kust. In dat geval zouden we Asprovalta ergens diep in de voormalige Joegoslavische, maar nu zelfstandige republiek Macedonië moeten zoeken.
Maar dan zou het hele verhaal niet kloppen, dat wil dat in de rotsen boven Asprovalta een reusachtige beeltenis van Alexander de Grote (356-323 v. Chr.) 80 bij 57 meter uitgehouwen (en niet: uitgehouden, zoals in onze krant stond) zou moeten worden, dat zou uitkijken over de Egeïsche zee. Laten we het dus bij onze correspondent houden, die zijn betrouwbaarheid al vele jaren heeft bewezen.
Als voorbeeld voor dit beeld moeten de koppen van vier Amerikaanse presidenten Washington, Jefferson, Lincoln en Theodore Roosevelt dienen die vanaf Mount Rushmore over de vlakte van South Dakota kijken. Het beeld is dan ook het initiatief van een in Chicago gevestigde Grieks-Amerikaanse Alexander the Great Foundation. (Die zal niet zo gauw zo'n beeld in het zelfstandige Macedonië willen financieren wat de ligging die de Volkskrant aan Asprovalta geeft, nog onwaarschijnlijker maakt.)
Hoe dat ook zij hoe moet die kop eruitzien? Want wie weet hoe Alexander de Grote eruitzag? Er zijn wel munten met zijn beeldenaar erop, maar die portretten zijn bijna zeker geïdealiseerd. Van die vier Amerikaanse presidenten zijn er tenminste portretten naar het leven, van de twee laatsten zelfs fotografieën. Archeologen protesteren dan ook tegen de oprichting van zo'n beeld evenals milieu-activisten, die er in Griekenland blijkbaar ook zijn.
Het plan is dus nog niet in kannen en kruiken, maar niettemin heeft het al mijn bijzondere belangstelling gewekt, omdat ik toevallig juist bezig ben aan de lectuur van Louis Couperus' roman Iskander, die over Alexander de Grote gaat. (Eigenlijk is het een herlezing waar ik mee bezig ben, maar tot nog toe ik ben iets over de helft van het boek heb ik nergens een déjà-lugevoel gekregen.) Omdat ik het boek nog niet uit heb, zal ik me niet wagen aan een beoordeling ervan. Alleen is mij opgevallen dat Couperus' stijl nog veel overdadiger is dan in zijn eerdere, Haagse en Indische romans al was. Misschien ligt dit aan het onderwerp: Alexanders veroveringstocht, aan het hoofd van een betrekkelijk klein leger, van Griekenland tot diep in het tegenwoordige Afghanistan, ja zelfs Oezbekistan, is een epos.
Couperus' taal is dan ook episch. In de rangschikking van de woorden in zijn zinnen volgt hij vaak eerder de mogelijkheden die de poëzie laat, dan de regels van het gewone spraak- of schriftgebruik. Ook veroorlooft hij zich vrijheden, zoals in wederkerende werkwoorden zich weg te laten: ‘Alexandros verwonderde om die strijd...’ of: ‘Hij verbaasde erom meer dan hij er van ontstelde.’
Dat maakt de lectuur niet gemakkelijk te minder doordat Couperus er een zeer grillige interpunctie op na houdt. Vaak moet je de zinnen overlezen om ze te kunnen begrijpen. Het is niet onmogelijk dat hij, over een onderwerp uit de klassieke Oudheid schrijvend, onwillekeurig de neiging kreeg het ritme van Latijnse dichters te volgen (Grieks, wat meer voor de hand zou hebben gelegen, heeft hij ‘nooit echt goed’ geleerd).
Voor Iskander moet hij diepgaande studies hebben verricht niet alleen van Alexanders veldslagen, maar ook van de klederdracht van Grieken, Perzen, Babyloniërs en alle andere volken die hij onderwierp; tevens van hun architectuur. Hier kon hij zich uitleven in weelderige beschrijvingen.
Maar ook de figuur van Alexander zelf heeft hem duidelijk geboeid: een jongen uit Macedonië, een gebied dat door de eigenlijke Grieken als half-barbaars werd beschouwd; een jongen dus die zich voortdurend als echte Griek wilde bewijzen zozeer dat hij zich door het orakel van Amman in Egypte liet begroeten als zoon van de oppergod Zeus. Deze hoogmoed zou ten slotte tot de ondergang ven de 33-jarige wereldveroveraar leiden.
Het is merkwaardig hoe vaak in de geschiedenis outsiders volken hebben weten te leiden waartoe zij eigenlijk niet behoorden: de Corsicaan Napoleon, de Oostenrijker (zo niet halve Bohemer) Hitler en, op kleinere schaal, de Balkanturk (zo niet Albanees) Atatürk en de Poolse maarschalk Pilsudski, die in Litouwen geboren was. Zou de Indische (hoewel in Den Haag geboren) Couperus zich mede daardoor tot Alexander de Grote aangetrokken hebben gevoeld?
Couperus schreef zijn roman in Den Haag, waarheen hij in 1915 was gerepatrieerd uit zijn geliefde Italië, en hoewel hij van zichzelf geschreven had: ‘Zoo ik iéts ben, ben ik een Hagenaar’, voelde hij zich in die oorlogsjaren ‘vreemdeling en toerist in zijn geboortestad’. Klimaat, ziekte en geldgebrek maakten hem depressief. Het was toen dat hij Iskander schreef, dat in 1920, drie jaar voor zijn dood, zou verschijnen.
Zijn boeken hebben een tijd van internationale faam gekend vooral in Engeland, waar hij ook in persoon gevierd werd. (Tot 13 oktober is in het Haagse Couperusmuseum een tentoonstelling over Couperus en Engeland te zien.) Ook in veel andere talen is hij vertaald geworden. Of dat ook met Iskander in het Grieks is gebeurd, weet ik niet. Zo niet, dan zou die Grieks-Amerikaanse stichting misschien een betere bestemming aan haar geld kunnen geven dan aan een kop van Alexander in de rotsen van Macedonië. Of heeft zij daar ook een politieke bedoeling mee?
Post scriptum: De citaten heb ik, behalve aan Iskander, ook ontleend aan F.L. Bastet: Louis Couperus: een biografie (1989) en Al die verloren paradijzen...: van en over Louis Couperus (2001).
NRC Handelsblad van 29-08-2002, pagina 7