Thorbecke heeft geen antwoord
In 1931 kwam jhr. mr. B.C. de Jonge, zojuist benoemd tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, op afscheidsaudiëntie bij koningin Wilhelmina. In het gesprek poneerde hij op een goed ogenblik deze stelling: ‘Wij zijn tegenwoordig toch eigenlijk allemaal links, vergeleken bij vroeger, Uwe Majesteit even goed als ik en iedereen.’
De koningin was niet gediend van zulke bespiegelingen en antwoordde: ‘Mijnheer De Jonge, ik verzoek u mij niet te kwalificeren; ik ben links noch rechts; ik sta boven de partijen, ik heb geen meningen.’ Waarop De Jonge (althans volgens zijn eigen memoires) zei: ‘Ja, als Uwe Majesteit er geen mening op na houdt, dan is het vrij nutteloos hier staatszaken te zitten bespreken.’
Een aardige anekdote, maar interessanter is het dat zeventig jaar geleden al blijkbaar getwijfeld werd aan de zinnigheid van de links/rechtsonderscheiding. Dit deed De Jonge toen weliswaar niet in een diepzinnig politicologisch betoog, maar eerder op borreltafelniveau (als je tenminste een audiëntie bij het staatshoofd - en zeker bij koningin Wilhelmina - met een borreltafel mag vergelijken), maar niettemin.
Nu worden we, vooral na de dreun die de PvdA bij de verkiezingen van 15 mei kreeg, overstelpt door zulke diepzinnige betogen. Het maandblad Socialisme & Democratie wijdde er een heel nummer aan (waaraan ik hier op 27 juni enige aandacht besteedde); in de Volkskrant loopt een serie onder de hoed ‘Wat is links?’; en op 6 juli hebben we op deze pagina een lange beschouwing van de econoom Paul de Beer over de bestaansreden van de PvdA kunnen lezen.
Het is waar, zegt hij, dat er gesproken kan worden van ‘verwatering van het eigen gedachtegoed (van de PvdA) in de laatste vijftien jaar’ en, erger nog, dat de partij ‘nog niet het begin van een consistent en herkenbaar programma heeft’, maar toch: ‘De motieven en idealen die een eeuw geleden ten grondslag lagen aan de sociaal-democratie, hebben niet afgedaan als inspiratiebron.’
En daarbij denkt De Beer niet in de eerste plaats aan de culturele of ethische functie die de PvdA in het politieke debat kan hebben, maar wel degelijk aan wat hij haar ‘oorspronkelijke bestaansreden’ noemt: ‘een gedegen analyse en kritische beoordeling van de heersende sociaal-economische verhoudingen’, uitgaande van het ‘oude ideaal van solidariteit met de kansarmen’.
Een goed ‘links’ geluid dus, waar we het al dan niet mee eens kunnen zijn. Maar dit beginsel dwingt wel tot enige keuzen, en het is De Beers verdienste dat hij die niet uit de weg gaat. Zo moet er, zegt hij, gekozen worden tussen solidariteit met de kansarmen in eigen land en solidariteit met de miljarden kansarmen in de rest van de wereld.
Uit dat dilemma ‘hebben de sociaal-democraten, die traditiegetrouw ook de internationale solidariteit hoog in hun vaandel schrijven, nog geen bevredigende uitweg gevonden’. Ze hebben, met andere woorden, altijd om die hete brij heen gedraaid. Maar De Beer doet dit niet: ‘Uiteindelijk is er geen andere keuze dan handhaving van de verzorgingsstaat en de solidariteit met de kansarmen in eigen land te stellen boven solidariteit met de kansarmen in de Derde Wereld. (...) Wij zijn eenvoudig niet rijk genoeg om de rest van de wereld te “onderhouden”.’
Om meer dan één reden een interessante keus. Immers, volgens het recept-De Beer moet de sociaal-democratie de traditie van internationale solidariteit voorlopig op een zacht pitje zetten. Onvermijdelijk misschien, maar wat onderscheidt het sociaal-democratische beginsel dan in wezen van de leus ‘eigen volk, althans eigen land, eerst’? (Het protest tegen deze leus is trouwens überhaupt hypocriet, want elke regering moet prioriteit aan eigen land of volk geven - op straffe van wegstemming bij de volgende verkiezingen.)
De Beers keuze is ook om een andere reden interessant: op nationaal niveau vervaagt zij de tegenstelling tussen de oppositionele PvdA en de regering-in-wording, die, afgezien misschien van het christen-democratische smaldeel, niet overloopt van geestdrift voor solidariteit met de kansarmen in de Derde Wereld. Of wordt het ook hier een gevecht om cijfers achter de komma?
Hoe dan ook - de PvdA, die ‘nog niet het begin van een consistent en herkenbaar programma heeft’, zal de grootste moeite hebben zich te profileren, dus de scheidslijn tussen links en rechts te markeren. Op ideologische veren kan zij niet terugvallen, sinds zij die op Koks bevel heeft afgeschud. En toch zijn het zulke veren, en niet de cijfers achter de komma, die mensen in beweging zetten.
Het is zelfs de vraag hoeveel mensen zich door de democratische idealen in beweging laten zetten. ‘In werkelijkheid gaat het mensen er al eeuwen niet om of ze progressief of conservatief, links of rechts worden bestuurd of dat er wel of niet een democratie zou zijn. Ze willen goed bestuurd worden’ en ‘komen in opstand omdat ze hun leefwereld bedreigd achten’, is de weinig romantische these van de historicus dr. Joh. S. Wijne in Trouw van 28 juni.
Een buitenlandse waarnemer van het Nederlandse toneel heb ik onlangs zelfs horen spreken van een ‘postdemocratische’ samenleving. Postdemocratisch? In elk geval heeft de thorbeckiaanse democratie waarin wij nog leven, geen antwoord op de antipolitieke onderstroming, waaraan Pim Fortuyn, sterk geholpen door de media die in Thorbeckes tijd nog niet bestonden, stem wist te geven. Die onderstroming, die altijd wel bestaan heeft, wordt sterker naarmate de onzekerheden groter worden en meer mensen, losgeslagen van hun ideologische of religieuze touwen, zich in hun leefwereld bedreigd voelen.
Tegen dat verschijnsel, dat bij een economische crisis ongetwijfeld wind in de zeilen zal krijgen, verbleekt het onderscheid tussen rechts en links, totdat het gaat lijken op het onderscheid dat tussen families bestaat - ieder met haar eigen kenmerken en haar, ondanks occasionele ruzies, eigen solidariteit. Meer subculturen dus dan ideologisch bevlogen partijen.
NRC Handelsblad van 11-07-2002, pagina 7