Aan het eind van haar Latijn?
‘Na de dreun’- zo heet het laatste nummer van Socialisme & Democratie, het maandblad van de Wiardi Beckman Stichting, wetenschappelijk bureau van de PvdA. Met de dreun wordt natuurlijk de voor die partij catastrofale uitkomst van de verkiezingen van 15 mei bedoeld: een val van 45 op 23 zetels in de Tweede Kamer, waar zij nu, in plaats van de grootste, de vierde fractie vormt.
Het nummer bevat vijftien analyses van de oorzaken die tot die nederlaag hebben geleid. Allemaal interessant om lezen. Trouwens, het verdient überhaupt waardering dat de sociaal-democraten zo gauw tot zelfonderzoek zijn gekomen. Misschien een beetje te gauw, want één dimensie ontbreekt aan die analyses. Er wordt, op z'n hoogst, in twee bijdragen naar gehint.
Is het voldoende de verkiezingscampagne van de PvdA, die kennelijk mislukt is, op de hak te nemen? (De eerste bijdrage van de politicoloog Philip van Praag - is zelfs ‘Een totaal mislukte PvdA-campagne’ getiteld.) Is het voldoende de ‘technocratische, soms ronduit arrogante bestuursstijl’ achteraf te veroordelen? Is het voldoende te roepen dat we voortaan beter moeten luisteren? Toegegeven: dit zijn slechts vrij willekeurig gekozen fragmenten uit een veel uitvoerigere zelfkritiek, waarop op zichzelf weinig aan te merken valt, maar die zelfkritiek treedt niet buiten het nationale kader, soms zelfs niet buiten het partijkader. Het is alsof Nederland een eiland is, immuun voor meer algemene stromingen; alsof de oorzaken van de nederlaag uitsluitend in ons land te vinden zijn.
Zoals gezegd: slechts tweemaal wordt naar een algemeen verschijnsel gewezen, waarin de nederlaag van de Nederlandse sociaal-democratie zou kunnen passen. In de inleiding van de redactie wordt de vraag gesteld ‘waarom de sociaal-democratie ook elders in Europa weer de wind tegen heeft’, maar die vraag wordt in geen van de daarop volgende analyses beantwoord.
Ook niet in die van prof. J.Th.J. van den Berg, die zich afvraagt of de ‘defecten in ons politiek bestel’ wellicht kunnen verklaren ‘waarom juist links zo'n opdonder heeft gekregen in ons land, evenals trouwens in een reeks andere Europese staten (Italië, Portugal, Frankrijk, Oostenrijk, Noorwegen en Denemarken). Wij mogen trouwens ons hart vasthouden voor de Duitse Bondsdagverkiezingen, in Europa's belangrijkste staat.’
Dáárover zou ik graag juist iets meer hebben willen lezen in dit themanummer. Zijn die sociaal-democratische nederlagen in zeven, straks misschien acht, Europese landen uitsluitend toe te schrijven aan ‘totaal mislukte’ campagnes of, uitgebreider, aan puur nationale omstandigheden? Of hebben ze misschien mede een oorzaak die algemeen Europees of zelfs - denk aan de overwinning van rechts in de Verenigde Staten in 2000 - algemeen westers is?
Daarvoor zouden, behalve de oorzaken van het falen der sociaal-democratie, ook die van het succes van gematigd rechts - in Nederland het CDA - moeten worden geanalyseerd. Daarover is in dit nummer niets te vinden. Misschien is het daarvoor nog te vroeg. Misschien ook zou zo'n onderzoek te pijnlijk zijn, omdat het zou moeten raken aan de vraag naar de bestaansreden van de sociaal-democratie in deze tijd; ja, naar de vraag of er misschien een grens is aan het samengaan van socialisme en democratie.
In de Volkskrant van 21 juni doet de Parijse correspondent van die krant, Martin Sommer, aan de hand van enkele pas verschenen publicaties een poging een gemeenschappelijke noemer te vinden, vooral tussen de twee meest recente nederlagen van de sociaal-democratie, die in Frankrijk en die in Nederland. De parallellen zijn inderdaad frappant, zoals we trouwens ook zaterdag op TV5 hebben kunnen zien, waar een documentaire de dramatische Werdegang van Jospins nederlaag van 21 april dag voor dag volgde.
Zeker, die nederlaag was minder voorzien en daarom dramatischer dan die van Melkert op 15 mei, die zich in de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen van 6 maart al aankondigde, maar de oorzaken waren veelal dezelfde: een zelfvoldane partij, die vooral hamerde op wat zij de afgelopen vijf jaar allemaal bereikt had (wat niet gering was, maar de kiezers, voor wie binnen binnen is, minder interesseerde) en een dédain had voor ‘rechtse’ thema's als immigratie en veiligheid op straat.
‘Kiezers stemmen’, zo citeert Sommer uit L'Impossible défaite van Denis Pingaud, ‘niet op grond van een batig saldo, maar op grond van een verwachting.’ ‘En die verwachting’, zo gaat Sommer zelf verder, ‘luidde dat het lood om oud ijzer was. [...] Kok schudde zijn ideologische veren af, Jospin blunderde met de opmerking dat hij “géén socialistisch profiel” had.’
Zou dat gebrek aan ideologisch profiel niet kunnen betekenen dat de sociaal-democratie aan het eind van haar Latijn is, nu de meeste van de doeleinden waar zij honderd jaar voor gevochten heeft, zijn bereikt en zij voor de doeleinden die, in de ogen van de kiezers, nu aan de beurt zijn, ideologisch niet geëquipeerd is? Die doeleinden worden dan als ‘rechtse’ thema's genegeerd en in feite aan rechtse partijen overgelaten.
Kortom, er is nog genoeg werk aan de winkel voor Socialisme en Democratie. Een opening geeft wellicht het onderschrift van een foto in dit tijdschrift van de stille tocht in Rotterdam na de moord op Pim Fortuyn. Burgemeester Opstelten loopt voorop, en hij zou een dag later de relschoppers na de overwinning van Feyenoord op Borussia-Dortmund in niet zachtzinnige termen afrossen.
Die termen nu inspireerde de onderschriftschrijver tot het volgende commentaar: Opstelten - een VVD'er overigens - ‘was op zijn best: regentesk en heldhaftig. Zijn typering van de supporters/raddraaiers als “tuig van de richel” en “hufters” riep burgerlijke normen in herinnering en scheidde bokken van schapen. Opstelten was een zegen in het labiele Nederland.’ Een opmerkelijk geluid in een socialistisch maandblad - wel wat anders dan de softe geluiden waaraan de PvdA ons de laatste tientallen jaren gewend had.
NRC Handelsblad van 27-06-2002, pagina 7