Een Amerikaanse Brezjnevdoctrine?
In de vijfde eeuw voor Christus voerden Sparta en Athene oorlog om de opperheerschappij in Griekenland. In het zestiende jaar van die oorlog stuurde Athene een vloot naar het eiland Melos (waar de Venus van Milo vandaan komt), dat tot dusver neutraal had kunnen blijven, om het te bewegen zijn kant te kiezen.
Maar voordat de Atheners tot geweld overgingen, gingen zij, via gezanten, een dialoog aan met de Meliërs een dialoog die de geschiedschrijver Thucydides heeft opgetekend. Het verweer van de Meliërs, de zwakste partij, beriep zich op het recht. Daar waren de Atheners ongevoelig voor: ‘U weet zo goed als wij dat in de verhouding tussen mensen recht slechts geldt bij gelijkheid van krachten, maar dat in de praktijk de sterkste partij het mogelijke doorzet en de zwakste zich dit moet laten welgevallen.’
In het jaar 2002 zijn de Verenigde Staten de verreweg sterkste mogendheid ter wereld. In feite zouden zij hetzelfde betoog kunnen houden als de Atheners in het jaar 416 v. C. Dat ze dit niet doen betekent nog niet dat zij er niet zo over denken als de Atheners. In elk geval doen zij met de American Servicemembers' Protection Act, die op het ogenblik in het Congres hangende is, Nederland, maar ook andere staten duidelijk voelen wie de sterkste is en dus het mogelijke kan doorzetten.
Dit wetsvoorstel machtigt de president van de Verenigde Staten ‘alle nodige en passende maatregelen te nemen teneinde de invrijheidsstelling te bewerkstelligen van iedere Amerikaanse militair die door, namens of op verzoek van het Internationale Strafhof vast- of gevangengehouden wordt’. Aangezien dit strafhof in Den Haag gevestigd zal worden, zou onder die nodige en passende maatregelen ook een militaire bevrijdingsactie op Nederlands grondgebied kunnen vallen.
Nu zal die soep wel niet zo heet gegeten worden en helemaal niet zo heet als op Melos, waar de Atheners tenslotte alle mannen doodden en vrouwen en kinderen in slavernij wegvoerden - maar het argument dat het wel zal meevallen, dat ook door Amerikaanse diplomaten gebezigd wordt, die zeggen een militaire actie tegen Nederland ondenkbaar te achten, is bezijden de kern van de zaak.
De kern is niet de vraag of de Verenigde Staten ooit al dan niet tot zo'n actie zullen overgaan. Die vraag behoort tot de politieke berekeningen. De kern is dat een land het niet kan dulden dat zijn soevereiniteit wordt aangetast (en niet op basis van wederkerigheid) door een wet van een ander land die, op z'n zachtst gezegd, de mogelijkheid van een militaire interventie niet uitsluit. Zeker onder bondgenoten is dit onaanvaardbaar.
Trouwens, welke waarde kan nog gehecht worden aan Amerikaanse wetten als Amerikaanse diplomaten verzekeren dat uitvoering van een wet, op welk punt dan ook, ondenkbaar is? Als dat zo is, waarom is zo'n wet, althans zo'n formule als hierboven geciteerd, dan nog nodig? Kortom, dat argument is niet serieus; de zaak zelf is het echter wèl.
Nu zal misschien gezegd worden dat het begrip soevereiniteit, dat hier aangetast dreigt te worden, uitgehold is, ja dat hoe kleiner een land is, des te minder zijn soevereiniteit te betekenen heeft. Dat mag alweer in politicis waar zijn, maar intussen bestaat soevereiniteit in rechte - en in de beleving van de volken - wel degelijk. En als de Europese Unie ooit werkelijk één zou worden, dan zou háár soevereiniteit zeker, behalve een juridische en/of mythische, ook een politieke werkelijkheid zijn, die zich door zo'n Amerikaanse wet aangetast zou mogen voelen.
Minister Van Aartsen heeft dan ook terecht, zoals hij op 13 juni in de Tweede Kamer zei, in deze zaak ‘vooral getracht te opereren in EU-verband’, hoezeer het ook juist Nederland is dat als gastland van het Internationale Strafhof door dit Amerikaanse wetsvoorstel zich geraakt voelt. Het is alleen te hopen dat de EU hier solidair zal blijven.
Wat betekent deze zaak voor de relaties tussen de Verenigde Staten en Europa? Zij is, zei Van Aartsen bij dezelfde gelegenheid, ‘in de reeks problemen die wij hebben gehad, absoluut geen goede zaak’. Dat is nog mild gezegd, en hij zwakte dit nog af door te verwijzen naar ‘een verklaring van de regering van de Verenigde Staten’ waarin het scenario van een Amerikaanse invasie ‘naar het rijk der fabelen mag worden verwezen’. Zoals gezegd dat mag zo zijn, maar is bezijden de kern van de zaak.
Zeker, dit is op z'n minst ‘absoluut geen goede zaak’, maar als we haar bekijken in het perspectief van de tijd na het einde van de Koude Oorlog - en zeker na 11 september - dan is zij toch ook niet zó verrassend. Het is al eerder gezegd: Amerika en Europa hebben elkaar minder nodig dan vóór de implosie van het sovjetrijk, en na 11 september is de Amerikaanse neiging tot unilateralisme aanzienlijk sterker geworden.
Nu acht Amerika zich zelfs gerechtigd een soort Brezjnevdoctrine uit te roepen (krachtens de echte Brezjnevdoctrine - uit 1968 (het jaar van de inval in Tsjechoslowakije) - was een communistisch land gerechtigd in te grijpen in de ontwikkelingen van een ander communistisch land, wanneer daar de verworvenheden van het socialisme beschermd dienden te worden).
Nederland alleen zal die trend niet kunnen keren, ook niet met de Kamerbrede motie die op 13 juni is aangenomen. Op z'n hoogst kan de vraag gesteld worden of Nederland zijn protest tegen het bewuste Amerikaanse wetsvoorstel niet had kunnen koppelen aan de aanschaf van de Amerikaanse JSF. Maar hier gold als opperste wijsheid: dit vliegtuig is het beste en bovendien goedkoopste vliegtuig dat er is.
Maar ja, Nederland denkt nu eenmaal niet politiek-strategisch. Daarom is het evenmin te verwachten dat het trio dat bezig is een nieuw kabinet in elkaar te timmeren, enig oog heeft voor de grondige wijziging in de transatlantische verhouding, waarvan dat wetsvoorstel slechts één symptoom is, en voor de gevolgen die die wijziging ook voor Nederland kan hebben.
NRC Handelsblad van 20-06-2002, pagina 9