Wat is de onderliggende conceptie?
Nog geen week vóór de val van het kabinet-Kok II dwong fractieleider Melkert zijn fractiegenoot Timmermans, die grote bezwaren had tegen het kabinetsbesluit tot deelneming aan de ontwikkeling van de Amerikaanse Joint Strike Fighter (JSF) als opvolger van de F-16, zijn belangrijkste bezwaren in te slikken. Het was een weinig overtuigende, ja vernederende vertoning, die zeker niet op applaus in de fractie van de PvdA kon rekenen.
Maar toen viel het kabinet (over een andere zaak), en Melkert sloeg als een blad aan de boom om: een paar dagen later kondigde hij bij de campagnestart in Den Bosch, onder daverend applaus van zijn gehoor, aan dat zijn fractie tegen deelneming aan de JSF zou stemmen.
Moet de rest van het land Melkert nu prijzen omdat hij, zolang zijn partijgenoot Kok nog niet demissionair was, hem in deze zaak zo loyaal, en tegen het gevoelen van zijn eigen fractie in, had gesteund? Of moeten wij vinden dat deze snelle volte-face eerder tegen hem pleit?
Hoe dit ook zij - de uitvoering van het besluit wordt nu uitgesteld tot na de verkiezingen. Dit uitstel is te verwelkomen. Immers, het besluit over dit miljardenproject, waaraan Nederland zeker twintig à dertig jaar zou vastzitten (ook budgettair), liet te veel vragen onbeantwoord.
Zeker, we mogen aannemen dat de industrie en de werkgelegenheid er wel bij zouden varen - niet alleen in de zin dat de eerste er flink aan zou verdienen, maar vooral door de aansluiting bij de modernste technologie die te verwachten viel van deelneming aan dit Amerikaanse project. Maar mogen dat doorslaggevende overwegingen zijn die ten grondslag liggen aan een besluit dat voor lange jaren het Nederlandse veiligheidsbeleid zal bepalen?
Het antwoord op deze vraag luidt: nee. Zo'n besluit dient voort te vloeien uit een veiligheidspolitieke analyse, zo niet conceptie. Wie zijn de denkbare tegenstanders, die Nederlands veiligheid bedreigen? In The Financial Times van 22 april schrijft Lawrence Freedman, hoogleraar oorlogsstudies aan King's College te Londen, dat de meeste van die denkbare tegenstanders ‘eerder zullen specialiseren in militie- en guerrillaoorlogvoering dan in tanks en vliegtuigen’.
Freedman schrijft dit niet naar aanleiding van het debat in Nederland, maar in een beschouwing over de toekomst van de Europese defensie. Europa, zo zegt hij, ‘moet niet proberen de Amerikaanse veiligheidsstructuur te evenaren, die trouwens in veel opzichten extravagant is. Het moet zijn prioriteiten vaststellen met betrekking tot zijn waarschijnlijke tegenstanders.’ Welnu, dat geldt ook voor Nederland. Heeft het nu demissionaire kabinet dit gedaan voordat het zijn besluit over de JSF nam? Het heeft in elk geval niet de Adviesraad Internationale Vraagstukken, speciaal voor dit soort zaken ingesteld door de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie, geraadpleegd.
Tegenstanders van het besluit zeggen o.a. dat deelneming aan de Amerikaanse JSF een gemeenschappelijk Europees veiligheidsbeleid en zijn logische gevolg, een eigen Europese defensie-industrie, blokkeert. Dit argument kan niet weggewoven worden met het antwoord dat Nederland niet kan wachten totdat dat Europese veiligheidsbeleid er is, ja dat dit er misschien wel nooit zal komen.
Niet dat dit antwoord op zichzelf onjuist is. Alleen: Nederland is, althans verbaal, voorstander van zo'n Europees veiligheidsbeleid. Een besluit dat de totstandkoming ervan ogenschijnlijk doorkruist, moet op z'n minst die - al dan niet schijnbare - tegenstelling met zoveel woorden ontkennen dan wel rechtvaardigen.
In de Staat van de Europese Unie 2001, een stuk van het ministerie van Buitenlandse Zaken, staat dit te lezen: ‘Europese krijgsmachten, zeker die van Nederland en andere kleinere landen, moeten steeds meer uitgaan van de gedachte dat zij goed inpasbare modules leveren aan grotere, multinationale verbanden.’ Welnu, past de module van de JSF in een Europees verband?
Past de JSF daar niet in - hetzij omdat zo'n verband nog in geen velden of wegen te bekennen is, hetzij omdat Nederland er eigenlijk niet in gelooft en daarom liever de Amerikaanse weg kiest - dan dient dit gezegd te worden. Anders blijft er onzekerheid bestaan over de conceptie waarop het Nederlands veiligheidsbeleid berust, ja onzekerheid over de vraag of zo'n conceptie überhaupt wel bestaat. Maar niet alleen de verhouding tot Europa verdient duidelijkheid, ook die tot de Verenigde Staten. Na het einde van de Koude Oorlog, en het wegvallen van de Russische dreiging, is de laatste fundamenteel veranderd. Eenvoudig gezegd: Europa, ook Nederland, heeft de Amerikaanse veiligheidsgarantie niet meer zo nodig. De keuze voor de JSF, die in de Koude Oorlog volkomen natuurlijk zou zijn geweest, moet ook in dit licht bekeken - en eventueel herzien - worden.
Omgekeerd hebben de Verenigde Staten Europa, en ook Nederland, niet meer zo nodig. Dat is ons sinds 11 september wel heel duidelijk gemaakt. Voor de Nederlandse F-16's, die bij de bombardementen op Servië - drie jaar geleden dus - nog zoveel Amerikaanse lof oogstten, was in Afghanistan geen emplooi. Zou dat er wèl zijn voor Nederlandse JSF's?
Al deze vragen - en nog vele andere - dienen, nu het besluit over de JSF is uitgesteld, onder ogen te worden gezien. Heilige huisjes mogen daarbij niet worden ontzien noch vijftig jaar oude axioma's of taboes gespaard. Het betreft hier een zaak waarvan het belang de belangen van de Nederlandse industrie en van de Nederlandse luchtmacht overstijgt.
NRC Handelsblad van 02-05-2002, pagina 9