Er is meer dan politiek en staatsrecht
Old men forget. Zo luidt de titel van de memoires van de Britse politicus-diplomaat Duff Cooper (1890-1954), waarvan de inhoud overigens de titel logenstraft. Ik had reden aan die bondige uitspraak te denken toen ik in Trouw van zaterdag jl. las wat Paul Scheffer zei naar aanleiding van het rapport van het NIOD over Srebrenica:
‘Nederland wilde een moreel gebaar maken, zonder daar praktische gevolgen aan te verbinden. Nu wordt er gezegd dat iedereen het daarmee eens was, maar dat is eenvoudigweg niet waar. Dat kun je in het rapport nalezen. Mensen als Heldring, Brands, Van Doorn en ook ikzelf waren ertegen.’
Dat nu was ik, wat mijzelf betreft, glad vergeten. Even het rapport erop nalezen. En ja hoor, daarin wordt, een beetje overdreven, gesproken van mijn ‘eenzame strijd’ tegen interventie. Eén artikel van mij (van 11 december 1992) wordt vrij uitvoerig geciteerd:
‘Tegen humanitaire missies (...) is het hachelijk je stem te verheffen. Je loopt dan de kans in de hoek van de inhumanen geduwd te worden’, maar ook in ex-Joegoslavië ‘geldt dat geen operatie begonnen moet worden wanneer de afloop ervan volstrekt onzeker is’, ‘en daarom zou zo'n interventie, zij het nobel, wel eens volstrekt nutteloos kunnen blijken te zijn.’
Nu, nutteloos is nog een eufemisme wanneer we het hebben over de ramp - het woord is van de toenmalige minister van Defensie die zich tweeënhalf jaar later in Srebrenica zou voltrekken. Maar ik wil mezelf niet om vooruitziendheid op de borst kloppen. Veeleer vind ik het vreemd dat het me totaal ontschoten was.
Dat kan moeilijk een kwestie van verdringing zijn geweest, want ik kom er in dat rapport niet zo slecht af. Overigens ligt wat ik toen vóór de ramp van Srebrenica over humanitaire interventie schreef, in de lijn van wat ik, vier jaar later, naar aanleiding van de interventie in Kosovo (die ik onvermijdelijk vond, zij het niet om morele redenen) zou schrijven: ‘niet voor herhaling vatbaar’.
Dat gaf mij toen aanleiding enkele malen dikke vraagtekens te zetten achter het begrip van ‘humanitaire interventie’, waar minister Van Aartsen een tijdlang warm voor liep (nu hoor je er minder over). Dat begrip was, volgens mij, volkomen ‘open-ended’ en kon eerder tot chaos dan orde leiden. Maar dat was allemaal na Srebrenica.
Wat ik me ook van na Sebrenica herinner, is dat het optreden of liever: niet-optreden van de Nederlandse blauwhelmen mij van plaatsvervangende schaamte vervulde. Goed, vechten behoorde niet tot hun mandaat, maar je verwacht van militairen, zeker van militairen die ervoor betaald worden, althans een symbolisch gebaar van verzet.
Grofweg gezegd: een paar Nederlandse gesneuvelden was toch wel het minste wat de eer van het Nederlandse leger - die de generaals zo hoog zit - had kunnen redden. Dat dit niet gebeurd is, is reden voor collectieve schaamte. Daar heb ik nog altijd last van - zeker wanneer het kenteken van mijn auto mijn nationaliteit in het buitenland verraadt.
Die schaamte heeft het kabinet-Kok II nu door zijn collectieve ontslagaanvraag enigszins vergoed. Die kan, wat dat betreft, vergeleken worden met het lustrum, het periodieke zoen- en reinigingsoffer in het antieke Rome. In elk geval was het nodig.
Zeker, bevredigender zou het zijn geweest als het eerste kabinet-Kok zijn ontslag onmiddellijk na Srebrenica had genomen, maar toen was nog zoveel onduidelijk, dat zo'n gebaar, waartoe noch de politiek noch het staatsrecht dwong, misschien eerder op een vlucht zou hebben geleken. En toen eenmaal in 1996 aan het NIOD de opdracht was gegeven die duidelijkheid te scheppen, moest op de uitkomst van het onderzoek worden gewacht.
En als het rapport van het NIOD nu eens een half jaar eerder was verschenen, toen ‘het tweede kabinet-Kok nog alive and kicking was in plaats van strompelend en steunend, zoals in de afgelopen tijd’ (zoals Mark Kranenburg in de krant van zaterdag jl. schreef), en toen, zo mag daaraan toegevoegd worden, Pim Fortuyn nog niet de hele politieke kaart van Nederland had veranderd? Zou het kabinet dan ook zijn afgetreden?
Dit behoort tot de iffy questions, zoals president Franklin Roosevelt dat noemde. Zeker is dat het niet veel later dan 15 april had moeten gebeuren, want na 15 mei zou het kabinet sowieso demissionair worden en het gebaar zinledig zijn geweest. Het is waar dat Koks glans de laatste maanden aan het tanen was, maar dat zijn ontslag zijn finale afgang betekent, wil er bij mij niet in. Integendeel, het was zijn finest hour. Er is meer dan politiek en staatsrecht. Het geweten bijvoorbeeld, een puur persoonlijke instantie.
Is de schaamte nu helemaal afgewassen? Het was niet alleen een kabinet dat verantwoordelijk was voor de uitzending van lichtbewapende militairen naar een onverdedigbare enclave. Het was vooral de Tweede Kamer die daarop aandrong - weliswaar een andere Kamer dan de huidige, maar vele van de toenmalige Kamerleden zitten er nog. Gaan die nu over zichzelf oordelen? En de conclusies uit een eventuele veroordeling trekken?
Belangrijk, in verband met de schaamte, is ook de reactie van het buitenland. De Britse pers is meestal vol lof voor Koks besluit. De Financial Times sprak van Dutch Courage, een uitdrukking overigens die, in het Engelse spraakgebruik, op z'n minst dubbelzinnig is - en meende dat het kabinet ‘tenslotte iets gedaan heeft waartoe geen westerse regering de moed had gehad’.
In de Belgische en Duitse pers bleef de lof binnen de perken, terwijl bij de Fransen het ontslag op volkomen onbegrip stuitte. De morele component erin past dan ook helemaal niet bij hun politieke zeden. Maar in laatste aanleg komt het er niet op aan hoe anderen je zien, maar of je zelf zonder schaamte in je spiegel kunt kijken.
NRC Handelsblad van 25-04-2002, pagina 7