Redenen voor bescheidenheid
Behorend tot een volk en, meer in het bijzonder, een generatie die toegelaten heeft dat tussen 1940 en 1945 verhoudingsgewijs meer joden zijn gedeporteerd en vermoord dan bij enig ander West-Europees volk het geval was (natuurlijk: er zijn altijd verzachtende, althans verklarende, omstandigheden aan te voeren), voel ik mij geremd mee te zingen in het koor dergenen die Israël veroordelen om zijn optreden tegen de Palestijnen.
Die tegenzin wordt nog groter wanneer we bedenken dat datzelfde volk en diezelfde generatie nog niet zo heel lang geleden in Indonesië zijn opgetreden op een wijze die niet wezenlijk verschilt van het Israëlische optreden in de Palestijnse gebieden, dat nu zo streng wordt veroordeeld. Ook voor dat Nederlandse optreden in Indonesië zijn verklaringen te geven, maar zijn die er niet voor het Israëlische?
Een goede maatstaf bij de beoordeling van het gedrag van andere volken is de vraag: wat zouden wij, Nederlanders, in gelijke of zelfs maar soortgelijke omstandigheden doen? Zouden wij, in die omstandigheden, bereid zijn de risico's te aanvaarden die volgens velen Israël moet aanvaarden? In Die Zeit van 11 april zegt de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Joschka Fischer, dat we nooit moeten vergeten dat Israël ‘de enige staat is welks bestaan bij slechts één nederlaag onmiddellijk op het spel staat’. Als wij, in zo'n geval, niet tot zo'n risico bereid zouden zijn, moeten we tegenover Israël onze mond houden. Daarbij komt: wat beogen die protesten tegen Israël uit te richten? In de eerste plaats dat parlement en regering die protesten overnemen en druk op Israël uitoefenen, teneinde het ertoe te brengen de Palestijnse gebieden te ontruimen. Een loffelijk streven, maar het vooronderstelt dat Nederland voldoende invloed heeft om dat te bewerkstelligen.
Welnu, Nederland alléén heeft hier geen enkele invloed, ondanks de maskerade die elke regering tegenover eigen publiek opvoert. Een kleine twintig jaar geleden al werd de Nederlandse ambassadeur, zojuist op zijn nieuwe post in Israël aangekomen, toegevoegd dat hij zich het beste met cultuur en handel kon bemoeien, maar niet met politiek. Want: ‘We don't listen to you anyway’ (we luisteren toch niet naar u). Sindsdien zal het niet beter zijn geworden.
En deze week geeft The Economist een overzicht van de verschillende standpunten die Europese staten ten opzichte van het conflict in het Midden-Oosten innemen: Engeland, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië en Turkije. De ‘nog kleinere staten’ (kleiner dan Italië namelijk), waaronder Nederland, worden, met zoveel woorden, genegeerd - in de zin van: o ja, die zijn er ook nog, maar aan hun standpunten hoeven we geen aandacht te besteden. Sneu voor minister Van Aartsen, sneu voor anderen die nog illusies hebben over onze invloed.
Maar kunnen degenen die tegen Israëls optreden protesteren, dan niet een afgeleide invloed hebben? Op Nederland als lid van de Europese Unie? Dat vooronderstelt in de eerste plaats dat Nederland invloed heeft in de Unie (en daarover is The Economist, zie boven, op z'n best sceptisch); en in de tweede plaats dat de EU politieke invloed heeft. Een paar weken geleden werd een zware delegatie van de EU uit Israël weggebonjourd, zonder zelfs Arafat te hebben mogen ontmoeten. Ziedaar de invloed van de, overigens verdeelde, EU.
Op het ogenblik lijken zelfs de Verenigde Staten Israël niet van gedachten te kunnen doen veranderen. Dus wat wil Europa, wat wil Nederland, wat willen de protesteerders tegen Israël dan? Hun protest slaagt er slechts in, eigen machteloosheid des te sterker te doen uitkomen. Alle artikelen in de Nederlandse pers waarvan de strekking luidt: Amerika moet..., Israël moet... of Europa moet..., zijn evenzovele exercities in futiliteit. Zij alle vooronderstellen een invloed die Nederland helemaal niet heeft en, in het geval van Europa, bovendien nog een Europa dat helemaal niet bestaat.
Het is dus een combinatie van twijfel aan het morele recht dat wij, Nederlanders, hebben om Israël te kapittelen èn besef dat noch Nederland noch Europa over de middelen beschikt om Israël van gedachten te doen veranderen, dat mij althans verhindert de bestraffende vinger tegen dat land op te heffen, en het alleen maar luchten van een opgekropt gemoed is óók een futiele exercitie. Heb ik dan geen opgekropt gemoed? Wel degelijk! Ik koester grote twijfel aangaande de juistheid van het beleid van Sharon. Wat hij van Arafat eist - de Palestijnse terroristen te disciplineren - maakt hijzelf onmogelijk door Arafats politie-apparaat (voorondersteld dat dat iets voorstelde) te vernietigen. Bovendien lijkt Sharon, met elke Palestijn - terrorist of niet - die gedood wordt, er tien nieuwe terroristen bij te verwekken. Het uitstampen van terroristennesten, zoals dat sinds drie weken aan de gang is, lijkt dus onbegonnen werk. De logica van dit beleid leidt naar verdrijving van alle Palestijnen uit hun land - waarvoor de geschiedenis van de twintigste eeuw helaas veel voorbeelden geeft - en dan nog zou de veiligheid van Israël en zijn burgers niet gewaarborgd zijn.
En was het maar het beleid van één man! Maar de meerderheid van de Israëlische bevolking, meer geobsedeerd door eigen interne en externe veiligheid dan enig ander volk (en met alle reden daartoe), staat achter hem. Als een meerderheid van het Nederlandse volk in 1947 en 1948 ten aanzien van Indonesië stond achter een beleid van ‘erop los slaan’, dan kunnen we van de Israëliërs, die zich, anders dan de Nederlanders toen, in hun voortbestaan als staat en volk bedreigd zien, nauwelijks een gematigder koers verwachten.
Toen, in 1947 en 1948, zwichtte Nederland ten slotte voor de uitzichtloosheid van een guerrilla met een vijand die het militair verslagen had èn voor de druk van bijna alle staten ter wereld (maar vooral van de Verenigde Staten). Israël staat sterker: de strijd mag eveneens uitzichtloos zijn, vele staten mogen het eveneens de rug toekeren, maar de Amerikaanse supermacht, die evenzeer door het terrorisme bezeten is, zal het niet in de steek laten.
Daarmee is de crisis niet oplosbaarder of zelfs beheersbaarder, maar een Europa dat niet één is, speelt geen enkele rol. Laat staan dat Nederland dat doet. Redenen te over dus voor bescheidenheid.
NRC Handelsblad van 18-04-2002, pagina 7