Onder theologen
La grande peur zo worden de dagen in eind juli en begin augustus 1789 genoemd, waarin grote delen van Frankrijk in de greep waren van een angstpaniek: angst voor de Oostenrijkers, die de net begonnen Revolutie zouden neerslaan; angst voor contrarevolutionaire bendes; angst voor bandieten. In die paniek werden vooral kastelen en belastingkantoren door rade- en redeloze menigten verwoest. De paniek eindigde even snel en plotseling als zij was ontstaan, maar de adel was er zo door geschrokken dat hij in de zogenaamde ‘St. Bartholomeusnacht der voorrechten’ 4 augustus besloot afstand te doen van zijn eeuwenoude privileges. De geestelijke stand volgde dit voorbeeld onmiddellijk. ‘Zelden zou Frankrijk zich ongeschikter betonen voor rustig beraad en meer in staat tot onweerstaanbare opwellingen’, schreef de historicus Louis Madelin.
Zou een toekomstige historicus iets dergelijks schrijven over de jaren zeventig en tachtig, toen veel Nederlanders meegesleept werden door een golf van angst voor atoomwapens? Elke historische vergelijking gaat mank. Zo ook deze. Maar dat er een massapsychose heerste, waarin redelijk overleg vaak onmogelijk was en partijen en kerken zich (de eerste soms tegen beter weten in, de andere zonder enig weten) lieten meeslepen, is zeker.
Aan die periode werd ik weer herinnerd terwijl ik het boek van dr. E.P. Meijering: Vijftig jaar onder theologen: hoe het veranderde en gelijk bleef (uitg. Meinema, Zoetermeer) las. Meijering (geboren 1940) was van 1968 tot 1995 remonstrants (deeltijd-)predikant en van 1976 tot 2001 lector in de theologiegeschiedenis in Leiden. Hij heeft die Nederlandse grande peur dus van nabij meegemaakt.
Nu gaat zijn boek niet uitsluitend daarover. Grotendeels beschrijft het de ontwikkeling van het theologisch denken vanaf de tijd dat hij op het christelijk lyceum in Doorn zat. Zijn keuze daarna voor het vrijzinnige Leiden kwam als een verrassing voor het eerder orthodoxe milieu waaruit hij voortkwam. Zijn belangrijkste leermeesters in Leiden waren L.J. van Holk en H. Berkhof.
Maar eerlijk gezegd interesseerde mij die ontwikkeling minder. Het was pas wanneer hij beschrijft hoe het theologisch denken beheerst ging worden door de kwestie van oorlog en vrede en, later, door de atoombewapening dat zijn boek mij begon te boeien. (Merkwaardig genoeg vermeldt Meijering nergens het geschrift van de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk Het vraagstuk van de kernwapens uit 1962, dat toen veel aandacht trok.)
Meijering was erg in politiek geïnteresseerd hij stemde toen PvdA maar anders dan vele van zijn collega's moest hij niets van politieke theologie hebben. ‘Door zakelijke vraagstukken te vermoraliseren, en vooral door bij iedere stap de morele vraag te stellen, staat de politieke theologie juist zakelijke oplossingen in de weg. Of een bepaalde stap juist is of niet, dat hangt er ook vanaf wat het doel is dat men daarmee wil bereiken. Als we in de kerken op de toer gaan van stappen geïsoleerd moreel te beoordelen, dan verspillen we onze tijd aan iets waar niemand iets aan heeft.’
Met instemming haalt hij een vriend aan: ‘Troost je met de gedachte dat belangrijke mensen in de politiek, zoals Roosevelt, volgens het principe te werk zijn gegaan dat je de ethiek zwaar moet laten wegen bij het bepalen van de doelstelling, maar dat je pragmatisch moet zijn in de keuze van de middelen en wegen waarlangs je het doel wilt bereiken.’
Hier is de invloed van de Amerikaanse theoloog Reinhold Niebuhr merkbaar, die zei ‘dat de tollenaar die in een bepaalde situatie met onvolmaakte middelen nog iets goeds tot stand wil brengen, te preferen is boven de Farizeeër, die met zijn volmaakte idealen niets bereikt’. De methode-Reagan heeft meer bijgedragen aan het einde van de Koude Oorlog dan alle theologen radicaal of niet bij elkaar (ter vermijding van misverstand: dit zeg ik, niet Meijering).
Meijering moet zich met zijn standpunt niet populair gemaakt hebben bij zijn collega's. Hij doet ook niet mee aan de massademonstraties van 1981 en 1983 tegen de plaatsing van kernraketten. Wel zwicht hij voor een verzoek na een kerkdienst een handtekeningenactie tegen de neutronenbom te houden. Hij beveelt in de dienst zelfs aan om te tekenen. Hij is, zegt hij zelf, niet zo moedig als zijn ambtsbroeder A.A. Spijkerboer, die dit weigert.
Wat mij misschien het meest heeft getroffen (hoewel ik dit zelf ook ervaren had) is dat de tegenstanders zo weinig bereid waren tot redelijke discussie. H.M. de Lange doet een redenering van andersdenkenden af met het commentaar: ‘Sommige mensen leren nu eenmaal niets van de geschiedenis.’ Berkhof volstaat met de opmerking dat ze ‘conservatief’ zijn. Dit zijn, op z'n minst, geen bijdragen tot een redelijke discussie.
De theoloog K. Strijd heeft ‘grote moeite om bij medechristenen, die politiek anders kozen dan hij, loutere motieven te veronderstellen’. De kroon spant de Duitse theologe Dorothee Sölle door Nederlandse theologen zeer vereerd die het bestond om in een discussie met H.M. Kuitert deze ervan te beschuldigen dat hij met zijn standpunt haar in de rug aanviel.
Zo ging het in die tijd onder christelijke theologen aan toe. Maar gelukkig, ‘één ding is in ieder geval ten goede veranderd, vergeleken bij de jaren zestig, zeventig en tachtig: velen kunnen nu relativeren’. En zijn eerder geciteerde vriend zegt: ‘Jullie hebben als theologen na de val van de Muur in ieder geval de kans gekregen om je weer met je eigen vak bezig te houden.’
Deze terugblik van ds. Meijering is op zichzelf interessant, maar doet nog meer verlangen naar een verantwoording door de kerken zèlf van de standpunten die zij in die jaren hebben ingenomen. Of moeten we met zo'n verantwoording even lang wachten als Rome gedaan heeft met de rehabilitatie van Galileo Galilei (360 jaar)?
NRC Handelsblad van 21-03-2002, pagina 9