Uit nostalgie naar Groningen?
Een andere wereld. Terwijl Nederland zich opwond over Pim Fortuyn en de rest van de wereld zich hoe is het mogelijk? - andere zorgen maakte, ben ik er een weekje tussenuit gegaan. In dat weekje heb ik, onder andere, de tentoonstelling van Repin in Groningen bezocht. Een andere wereld.
Maar toch - of daarom juist? - trekt die negentiende-eeuwse Russische schilder tienduizenden bezoekers. Vijf weken na de opening op 14 december waren het er al vijftigduizend. Ook wij moesten ons, niet lang na het openingsuur, bij een lange file aansluiten. Wat fascineert de mensen in Ilja Jefimowitsj Repin dat ze daar de soms lange reis naar het hoge noorden voor ondernemen?
Is het zijn genie? Zeker, hij is een bekwaam, misschien zelfs groot schilder. Maar in West-Europa vindt hij in die tijd gemakkelijk zijn evenknieën. En dan heb ik het nog niet eens over de impressionisten, door wie hij zich heel kort liet beïnvloeden, maar blijkbaar sloeg dat niet aan in het Rusland van zijn tijd.
Hij was ‘de grote meester van het Russisch realisme’, schrijft Henk van Os, oud-directeur van het Rijksmuseum, in de catalogus. Als zodanig was hij het voorbeeld voor het sociaal-realisme dat onder Stalin de canon zou worden, hoewel hij in de tijd vóór het communisme ook een gevierd salonschilder was, getuige de vele portretten. (Sinds 1903 woonde hij in Finland, waar hij in 1930 overleed.) In hoeverre de schilderijen die het leven van de verworpenen der aarde uitbeelden - en dan moeten we in de eerste plaats denken aan zijn ‘Wolgaslepers’ - uiting zijn van een diep sociaal medeleven, is een kwestie van interpretatie (waar de kunstgeschiedenis in uitblinkt). Hij had aanvankelijk wel sympathie voor revolutionairen, maar daardoor liet hij zijn carrière als ‘chroniqueur van de culturele elite’ en van de ‘adellijke “upper-class”’ (Van Os) niet in gevaar brengen.
Dat hij ‘erg makkelijk te beïnvloeden’ was en zijn werk ‘de ene stijlbreuk na de andere’ vertoont (opnieuw Van Os), pleit ook eerder tegen de grootheid die hem toegeschreven wordt, hoewel dat natuurlijk niet betekent dat vele van zijn werken niet weergaloos goed geschilderd zijn.
Zelf was ik het meest gefascineerd door zijn schilderijen die iets te vertellen hebben, en dan bedoel ik niet zijn historische stukken, zoals ‘Nicolaas van Myra (onze Sinterklaas) verleent drie onschuldig veroordeelden kwijtschelding van de doodstraf’, ‘Ivan de Verschrikkelijke en zijn zoon’ of ‘Zaporozjekozakken schrijven een brief aan de Turkse sultan’. Die vond ik nogal traditioneel.
Nee, ik denk dan eerder aan het klapstuk ‘Onverwacht’, dat de terugkeer van een balling in zijn huisgezin uitbeeldt, maar dan eerder omdat het laat zien hoe de huiskamer van een vrij gegoede Russische familie - ze hebben een vleugel - er omstreeks 1880 uitzag. Toegegeven: meer een historische dan een esthetische belangstelling.
Om dezelfde reden vond ik ook sommige van zijn portretten heel interessant. Bijvoorbeeld dat van de componist C.A. Cui in generaalsuniform zittend in een schommelstoel. Ook dat geeft een kijkje in een Russisch interieur van die dagen (niet veel anders dan een eigentijds West-Europees interieur, zo te zien). Daarbij heel vaardig geschilderd. Dat is bij ieder schilderij, bij alle twijfel, sous-entendu.
Minder bekoren kon mij het andere klapstuk van de tentoonstelling: het meer dan levensgrote portret van baronesse Ikskoel von Hildenbandt. Maar eveneens om niet-esthetische redenen: ze mocht hondermaal barones en bovendien briljant zijn geweest - ik vind haar eerder ordinair en met een gezicht dat mij aan de hoeren van Pyke Koch deed denken.
Daarentegen was de voorstudie van een portret van Pobedonostsev, de procureur-generaal van de Heilige Synode onder de tsaren Alexander III en Nicolaas II, een revelatie. Door J.W. Piks Leerboek der algemeene geschiedenis was ik in mijn gymnasiumtijd al enigszins voorbereid geweest op deze ijzingwekkende groot-inquisiteur, maar Repins voorstudie overtrof mijn verwachtingen. Hoe zou hij er op het voltooide portret uitzien?
Intussen is de vraag niet beantwoord waarom deze Groningse tentoonstelling zo'n eclatant succes is. Aan de schilder kan het volgens mij niet uitsluitend liggen. In het Zaterdags Bijvoegsel van 24 maart spreekt Henri Beunders, om het verschijnsel-Fortuyn te verklaren, van de nostalgie als ‘menselijke reflex tegen de dynamische ontevredenheid die het moderne kapitalisme eigen is’. Zou dat ook de toeloop naar Groningen verklaren?
Zo ja, dan klopt dat op het eerste gezicht niet met de pretentie van museumdirecteur Kees van Twist, die beweert dat zijn museum ‘steeds grenzen verlegt’. Meestal wordt die uitdrukking gebruikt om te tonen hoe modern, gewaagd en vooruitstrevend een kunstenaar wel niet is. Maar ja, grenzen kunnen ook naar het verleden verlegd worden. De uitdrukking is dus zinledig.
Zeker zal, toen het nieuwe Groninger museum, met zijn oogpijnigende en soms onderling vloekende kleuren, opgeleverd werd, ook gezegd zijn dat het als bouwwerk grenzen verlegde. In elk geval is een groter contrast met het werk van Repin moeilijk denkbaar.
NRC Handelsblad van 28-03-2002, pagina 9